Wereld waarheen?
Voorgaand > Wereld waarheen #1 Terug naar Egypte
2. GEBED OM DE KOMST VAN DE KONING
VELE jaren zijn voorbijgegaan sinds David, na zeven jaar regering in de stad Hebron, gevestigd werd in Jeruzalem als koning over geheel Israël. Intussen heeft hij de aloude vijand, de Filistijnen, verslagen en andere omringende rijken veroverd. Eindelijk heeft het volk rust van zijn vijanden en daarmee is de tijd van vervulling gekomen van een belofte lang geleden door Mozes gegeven.
"Wanneer de HERE u rust geeft van al uw vijanden aan alle kanten en gij veilig woont - dan zult gij naar de plaats, die de HERE, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te doen wonen, alles brengen, wat Ik u gebied" (Deuteronomium. 12: 10-11).
Die plaats die God voor ogen had, blijkt nu Jeruzalem te zijn. David wil zo graag dat de offers waarover Mozes sprak daarheen gebracht zullen worden en wel tot een heiligdom veel beter dan de oude tabernakel die nog steeds in gebruik is. Hij heeft de ark des verbonds van een andere plaats naar Jeruzalem gebracht en vraagt nu de Here of hij een huis voor Hem mag bouwen.
Gods antwoord is dat Hij van plan is uit Davids afstammelingen een koningshuis te bouwen. Nooit zal het volk een koning hebben die niet uit zijn lijn voortgekomen is. Bovendien zal uit zijn afstammelingen een zeer bijzondere Koning geboren worden, de zoon van David dus, maar tegelijk ook de Zoon van God. "Ik zal Hem tot Vader zijn en Hij zal Mij tot Zoon zijn". Deze belofte is in het Nieuwe Testament in exclusieve zin op Christus toegepast (Hebreeën 1).
In zijn zogenaamde "laatste woorden" ziet David uit naar zijn komst:
"Een rechtvaardige heerser over de mensen, een heerser in de vreze Gods" (2 Samuel 23:3). Dat doet hij ook in Psalm 72, in het slot waarvan wordt gezegd: "De gebeden van David, de zoon van Isaï, zijn ten einde."
Petrus zei van David op de Pinksterdag:
"Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had een uit de vrucht van zijn lendenen op zijn troon te doen zitten, heeft hij in de toekomst gezien en gesproken van de opstanding van de Christus" (Handelingen der apostelen 2:30-31).
Dat was in Psalm 16. In Psalm 72 daarentegen ziet en voorzegt hij als profeet het koningschap van zijn Zoon. De psalm is ten dele een profetische voorzegging maar ook een gebed. Evenals bijvoorbeeld het gebed: "Uw koninkrijk kome, uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde" gefundeerd is op Gods beloften.
Als Koning en Rechter heeft de Koning Gods zegen nodig voor de uitoefening van zijn verheven taak. Vandaar het verzoek: "0 God, verleen de koning uw recht, en uw gerechtigheid de zoon des konings ... Mogen voor het volk de bergen vrede dragen, ook de heuvelen in gerechtigheid" (13). Bergen en heuvelen, zo karakteristiek voor het landschap van Israël, stellen op dichterlijke wijze het land en zijn bevolking voor, die onder het rechtvaardige bestuur van de Koning zullen bloeien. Het zijn vooral de hulpbehoevenden die daardoor gezegend zullen worden: "Hij redde de armen, maar verbrijzele de verdrukker" (vA).
In tegenstelling tot David en zijn opvolgers verbreidt het Rijk van deze rechtvaardige Koning zich over alle landen op aarde:
"Hij heerse van zee tot zee, van de rivier tot de einden der aarde" (v.8).
In plaats van het geweld dat alle menselijke rijken kenmerkt zullen zijn onderdanen vrede en welvaart kennen.
"Van druk en van geweld zal Hij hun leven bevrijden, hun bloed zal kostbaar zijn in zijn oog" (12-14).
Er volgt een bede dat de aarde vruchtbaar zal worden. David ziet met de ogen van een profeet hoe korenvelden in het land zich uitstrekken tot boven op de bergen en ruisen als ceders op de hoogte van de Libanon (v. 16).
De geschiedenis kent voorbeelden van koningen die gedurende hun regeringen een zegen voor hun onderdanen waren, maar hun dood leidde weer onheil in. Deze Koning daarentegen leeft tot in eeuwigheid.
"Zijn naam zij voor altoos, zolang de zon er is, bloeie zijn naam. Mogen alle volken elkander daarmee zegenen, Hem gelukkig prijzen" (v.17).
Uitziende naar de komst en heerschappij van deze Zoon van David bij uitnemendheid zei Jesaja enkele eeuwen later:
"Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest, met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid" (Jesaja 9:6).
De psalm eindigt met lof aan de Here die in zijn goedheid zal zorgen dat, wanneer de tijd er rijp voor is, deze profetie in vervulling zal gaan en dit gebed zal worden verhoord.
"Geloofd zij de HERE, de God van Israël, die alleen wonderen doet. En geloofd zij zijn heerlijke naam voor eeuwig, en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde. Amen, ja, amen."
Dit vooruitzicht op de tijd wanneer de aarde vol zal zijn van de heerlijkheid van de Here, verheldert Gods woorden bij de terugkeer van de twaalf verspieders. Zo gedemoraliseerd was het volk dat het Mozes en Aäron wilde doden en een andere leider aanstellen om ze langs de weg die zij gekomen waren naar Egypte terug te leiden. Bij die gelegenheid liet het volk zien hoe ongeschikt het was voor zijn roeping als een heilig volk en een koninkrijk van priesters. Desondanks zou Gods eeuwige heilsdoel met de aarde in vervuIling gaan:
"Zo waar Ik leef en de heerlijkheid des HEREN de ganse aarde vervullen zal" (Numerieken 14:21).
In deze psalm leren wij hoe die genadige intentie in vervulling zal gaan. De gehele samenleving op aarde zal komen onder het bestuur en de zorg van de Zoon die God uit de lijn van David zou verwekken. God zal verheerlijkt worden door de gezindheid van een rechtvaardige en vreedzame samenleving. Deze psalm raakt hiermee de kern van het evangelie van Gods Koninkrijk dat Jezus eens verkondigde. Ondanks al het kwaad dat haar geschiedenis zo ontluisterd heeft, is de wereld op weg naar een prachtige bestemming.
"Kom, Here, Zoon van David!"
Met de Bijbel in de hand
No comments:
Post a Comment