Uit het Nederlands Dagblad: 17 november 2008 09:40, laatste wijziging: 17 november 2008 10:09
Een eigen psalmbewerking maken - Lloyd Haft deed het, Anton Ent deed het en Huub Oosterhuis heeft het nu ook gedaan. Ze schreven alle drie een persoonlijke reactie op het psalmboek, op het Godsbeeld en het mensbeeld dat de psalmdichters hadden. Maar meer nog dan een antwoord op de psalmdichters zijn deze psalmbewerkingen een antwoord op God. Niet de God van eeuwen terug, maar de God wiens woorden en daden nu, in de 21e eeuw, om een menselijk antwoord vragen.
,,De psalmen blijven het gebedenboekje van Gods zonderlinge heiligen,,, schreef K.H. Miskotte ergens. De situatie waarin een 'ik' zich richt tot God - de gebedssituatie dus - is de meest voorkomende in het psalmboek. Maar gewone gebeden kun je het nauwelijks noemen, want de eerbied die meestal bij bidden hoort, ontbreekt vaak helemaal. De psalmen zijn onbeleefd en opdringerig. Ze dwingen God om te luisteren: ,,U, HEER, roep ik aan, mijn rots, houd u niet doof. Als u blijft zwijgen, word ik een dode met de doden in het graf.'' (Psalm 28:1). En ze dwingen zonderlinge heiligen om mee te zingen.
Geweld
Huub Oosterhuis is blijkbaar een van die zonderlinge heiligen. Hij reageert op de psalmen, maar zijn reactie is niet al te onderdanig. Zo censureert hij soms het geweld dat in zo'n psalm voorkomt door het in een ander perspectief te plaatsen.
Een voorbeeld hiervan is zijn reactie op psalm 2. In de originele versie staat dat God tegen de gezalfde koning zegt: ,,Vraag het mij en ik geef je de volken in bezit, de einden der aarde in eigendom. Jij kunt ze breken met een ijzeren staf, ze stukslaan als een aarden pot.'' Oosterhuis schrijft over Gods gezalfde: ,,Het kan een timmermanszoon / een tentenmaker een tollenaar zijn // een koningin / of een poetsvrouw // in wie Hij zijn hartstocht ademt / zijn zachte kracht van ontferming. // Zij vrezen met grote vrezen. Maar gaan- / hun weg is de ganse aarde // tot overal waar nog opperwezens / mensen kapotslaan als lemen kruiken.''
Oosterhuis incorporeert hier de nieuwtestamentische opvatting van Gods gezalfde, die als mens verscheen, in de psalmen en hij maakt er meervoud van. De mensen die zich verzetten tegen vernielzuchtige opperwezens - dat zijn Gods gezalfden. Daarmee doet Oosterhuis afstand van een gewelddadig Godsbeeld en van het onrecht dat mensen door opperwezens en machthebbers wordt aangedaan.
Gevaarlijk
De oudtestamentische psalmen zijn gevaarlijke teksten, gevaarlijk voor mensen en gevaarlijk voor God, omdat ze gaan over wat mensen écht denken. Zodra die teksten politiek correct worden - en dat risico is er in Oosterhuis' psalmbewerking - gaan ze nog wel over mensen die verlangen naar vrede, maar niet over mensen die met hart en ziel verlangen naar een opperwezen die de dingen eindelijk recht zal zetten.
Gelukkig koesteren wij, christenen, zulke wraakgedachten niet. We zijn zo vergevingsgezind mogelijk naar elkaar en zo mogelijk nog vergevingsgezinder naar God. Een anekdote die dr. J. J. Buskes over Multatuli vertelt, gaat hierover: ,,Multatuli las eens een rouwadvertentie, waarin een vader en moeder het overlijden van een van hun kinderen meedeelden: 'Heden overleed ons jongste kindje. Ofschoon diep getroffen, wensen wij te berusten.' Multatuli werd wild en daagde deze vader en moeder uit te getuigen: 'Heden overleed ons jongste kindje, maar we laten het er niet bij.' Oudtestamentisch gewaardeerd, heeft Multatuli gelijk.'' Bovendien ontnemen wij onszelf en God door onze berusting een belangrijke kans. Want als wij onze vragen niet stellen - hoe moet Hij dan antwoord geven?
Vragen
Die vragen stelt Oosterhuis juist wel en daarom raakt deze psalmbewerking mij. En hij geeft niet alleen God en de anderen - de machthebbers - de schuld van het kwaad in de wereld. Nee, hij geeft vooral zichzelf de schuld. Hij schrijft in '51': ,,Ik heb gedaan / wat van kwaad tot erger gaat. // Ik ben niet in zonde verwekt / rotte vrucht van de schoot van mijn moeder / ik ben aangestoken door verrotting / ik heb de doodzieke plekken opgezocht / en mij laten besmetten. / Het is niet af te wassen, het is / onder mijn huid gaan zitten / in mijn hersenpan gekropen - / opereer me. // Ik heb het achteloos gedaan, / blik op oneindig brutale glimlach / alsof het niet kwaad was dat het was / alsof het van twee kwaden / het minste was.'' Hij durft de buitenste duisternis van zijn eigen ziel onder ogen te zien en hij biecht een schuld op die nog veel groter is dan welke erfzonde ook: zondigen met voorbedachten rade.
Al gaan de psalmen vaak over recht en onrecht, dat is niet het enige onderwerp. Ook niet in Oosterhuis' psalmbewerking. Soms weerspiegelen zijn bewerkingen een intimiteit die je eigenlijk alleen in de psalmen vindt. Een voorbeeld hiervan is '23'. Huub Oosterhuis las die psalm aan het sterfbed van prins Claus voor.
In een interview in Trouw zei Oosterhuis hierover: ,,Zoals ik ook in psalm 23 een kleine nuance heb aangebracht na gesprekken met prins Claus. 'Moet ik gaan door het dal van de dood, ik zal niet bang zijn, want jij bent bij me', staat er in het Hebreeuws. Claus zei: 'Ik ben wel bang.' Toen heb ik ervan gemaakt: 'Moet ik de afgrond in, de doodsvallei / ik zal bang zijn, ben jij naast mij / ik zal niet doodgaan van angst.' ''
Liesbeth Goedbloed is poëzie- en literatuurrecensent van het Nederlands Dagblad. Zij is als dichter betrokken bij het project 'Psalmen voor nu'. Dit artikel is geschreven naar aanleiding van 'Halverwege. 75 psalmen vrij', uitgeverij Ten Have, Kampen. 152 blz., € 17,90. Huub Oosterhuis