Showing posts with label zoonschap. Show all posts
Showing posts with label zoonschap. Show all posts

Tuesday, 10 February 2009

Jezus van Nazareth #6 Zijn unieke macht

Jezus van Nazareth

6. ZIJN UNIEKE MACHT


DE evangelisten Mattheüs en Lucas hebben in hun verslagen van Je­zus' geboorte het geheim van zijn unieke zoonschap ontsluierd. Daarmee laten zij ons zien waarom Hij "de eniggeborene des Vaders" wordt genoemd en zij geven ons ook de sleutel van zijn unieke macht onder zijn volk.

De mening dat de grote wonderen die Jezus deed het bewijs leveren van zijn Godheid, vindt in de Schrift geen steun. Integendeel. Als Hij vanwege een vermeende goddelijke natuur in staat was een storm op het Meer van Galilea met een woord te stillen, een hongerige menigte met vijf broden en twee vissen te verzadigen, of iemand die reeds dagen in het graf lag, terug naar het leven te brengen, dan was het niet nodig dat Hij bij zijn doop de kracht van de Heilige Geest van zijn Vader zou hebben ontvangen. God had immers voorzegd:
"Zie, mijn knecht. Ik heb mijn Geest op Hem gelegd" en heeft zijn woord in vervulling gebracht bij Jezus' doop in de Jordaan.

In zijn terugblik op Jezus' dienst­baarheid in zijn toespraak op de Pink­sterdag schreef Petrus zijn wonderen aan de daad Gods toe: "Jezus, de Nazo­reeër, een man, u van Godswege aange­wezen, door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw mid­den verricht heeft" (Handelingen der apostelen 1:22).
Het getuigenis van de apostel in het huis van Cornelius is van gelijke strekking: " ... Jezus van Nazareth, hoe God Hem met de heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, wel­doende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem" (Handelingen der apostelen 10:38). De kracht waarmee Jezus in staat was wonderen te verrichten was niet inherent maar werd Hem geschonken.


Kracht zonder mate


Hiermee is echter niet alles gezegd. De Geest Gods is bij tijd en wijle werkzaam geweest in andere profeten, maar nooit op de constante wijze waarmee Jezus wonderen heeft gedaan. Johannes zei van Jezus: "Want Hij, die God gezon­den heeft, die spreekt de woorden Gods, want Hij [God] geeft de Geest niet met mate. De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gege­ven" (Johannes 3:34-35). De geschiedenis geeft voorbeelden genoeg van de waar­heid van het dictum van de Engelse historicus Acton: 'Macht verderft; abso­lute macht verderft absoluut.' Waar is de mens die de verantwoordelijkheid zou kunnen dragen, macht zonder mate tot zijn beschikking te hebben voor zijn taak en toch onkreukbaar blijven? Het feit dat God bovennatuurlijke kracht in overvloed aan zijn Zoon geschonken heeft, is niet alleen een bewijs van zijn liefde maar ook van zijn volkomen vertrouwen op Hem. Alleen Gods Zoon zou zoveel macht kunnen hebben zon­der ooit misbruik daarvan te maken.

De verzoeking dat Hij de kracht Gods zou gebruiken om in zijn eigen behoefte te voorzien, heeft Christus eens voor al in de woestijn overwonnen, door te weigeren van een steen brood te maken. Niet alleen zijn gebruik van de Geest heeft op zijn discipelen een grote indruk gemaakt, maar ook het feit dat Hij deze kracht nooit voor zichzelf en nooit tegen zijn vijan­den heeft ge­bruikt. Als Hij een storm met een woord heeft kunnen stillen, had Hij ook zijn vijan­den met een woord van hun leven kun­nen beroven. Maar zij geven nooit blijk van angst, dat Hij de kracht die Hij klaarblijkelijk bezit, tegen hen zal ge­bruiken. De wonderen getuigen dus niet van Jezus' vermeende Godheid maar wel van zijn unieke zoonschap. Want alleen de Zoon van God zou zo'n grote verantwoordelijkheid kunnen dragen en daarbij ongeschonden van karakter blijven. Hoe groot de kracht ook was die Jezus ter beschikking had tijdens zijn leven op aarde, deze was niet absoluut. Want pas na zijn opstan­ding uit de doden, toen Hij verscheen aan vele volgelingen in Galilea, heeft Hij tegen hen gezegd: "Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde" (Mattheus 28:18).

De vergiffenis van zonde

Dit kan ook gezegd worden van een andere uiting van zijn unieke macht, de zonden van mensen te kunnen verge­ven. De profeet Nathan was naar David gegaan met de mededeling: "De HERE heeft uw zonde vergeven" (2 Samuel 12: 13). Maar Nathan was slechts Gods boodschapper, die David op de hoogte bracht van Gods vergiffenis. Toen Jezus tegen de verlamde zei: "Kind, uw zon­den worden vergeven", hebben de Jo­den terecht tegengeworpen: "Wie kan zonden vergeven dan God alleen?" (Marcus 2:5-7). Een theoloog heeft over deze kwijt­schelding opge­merkt 'Als Jezus niet God was, dan was Hij een godslasteraar. Er is geen derde mogelijkheid.' Maar er is echter wèl een derde mogelijkheid. Dat Jezus de zonden van de verlamde werkelijk voor Gods ogen had kwijtgescholden heeft Hij bewezen door de man te hebben genezen, zodat Hij kennelijk geen godslasteraar was. Maar Hij heeft dit kunnen doen, niet omdat Hij van nature God was, maar omdat de Vader zijn geliefde Zoon, op wie Hij volko­men kon vertrouwen, niet alleen de kracht van de Heilige Geest geschonken had, maar ook de bevoegdheid had gegeven de zonden van mensen te ver": geven. Dit deed Hij niet vanwege zijn 'natuur' of Godheid maar krachtens het gezag dat zijn Vader Hem verleend had. Van oudsher had God vanuit de hemel de zonden van mensen vergeven. Nu heeft een Mens op aarde de bevoegdheid ontvangen dit te doen. Wellicht ligt hierin de betekenis van Jezus' woorden: "opdat gij moogt we­ten, dat de Zoon des mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven" (Marcus 2: 10). Hij scheldt de zonden kwijt, niet vanwege zijn vermeende goddelijke natuur maar als de gevol­machtigde Zoon des mensen (Johannes 5:30).

Dat deze macht echter niet absoluut was, blijkt uit zijn gebed aan het kruis: "Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen" (Lucas 23:34).

De inspirerende kracht van profetie

 De profeten in Israël hebben gewoon­lijk hun volk toegesproken nadat zij een specifieke boodschap van de Here had­den ontvangen. Haggaï bijvoorbeeld noemt de datums wanneer de vier pro­fetieën opgeschreven in zijn boek aan hem zijn geopenbaard. Jeremia vertelt ons hoe het volk, dat in het land was overgebleven na de wegvoering van velen naar Babel, tot hem kwam met de vraag wat zij moesten doen. Pas tien dagen later heeft God zijn antwoord aan zijn profeet gegeven (Jeremia 42:1 e.v.). In antwoord op de vraag eens aan Jesaja gesteld: "Wachter, wat is er van de nacht", raadt de profeet: "Kom maar terug!" (Jesaja 21:12).

Er is geen enkele aanduiding dat Jezus op Gods openbaring moest wach­ten. Als de gelegenheid ervoor geschikt was had Hij een boodschap voor zijn volk al klaar. Hij wist altijd het gezag­hebbende antwoord te geven op de vele vragen die Hem gesteld werden, ook op de strikvragen van de godsdienstleraars die Hem in verlegenheid wilden bren­gen. Zo verstandig waren zijn antwoor­den dat zij zijn opgehouden met hun vragen. "Zij verwonderden zich en zij lieten Hem verder ongemoeid en gin­gen weg" (Mattheus 22:22).
Toch zou het in strijd zijn met Je­zus' eigen verklaring, hieruit te conclu­deren dat Hij als profeet heeft kunnen spreken omdat Hij God was. Zijn profe­tische bekwaamheid was niet uit Zich­zelf ontsproten maar was de gave van zijn Vader. In zijn toespraak in de syna­goge te Nazareth paste Jezus op Zich­zelf Jesaja's profetie van de Knecht des Heren toe. "De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen" (Luc. 4:18).

Hoezeer Hij van de Vader afhanke­lijk was voor zijn openbaringen blijkt zonneklaar uit zijn verklaring. "Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar de Vader, die Mij heeft gezonden, heeft zelf Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen en spreken moet... Wat Ik dan spreek, spre­ek Ik zó, als de Vader Mij gezegd heeft" (Joh. 12:49-50).

De Zoon afhankelijk van de Vader

De evangeliën laten ons zien hoe Jezus een menselijke natuur had en dat Hij in alle opzichten afhankelijk van de Vader was. Hij zei nadrukkelijk: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen" (Johannes 5: 19). Zo belang­rijk is zijn afhankelijkheid dat Hij dit herhaalt: "Ik kan van Mij zelf niets doen" (v.30). Er is geen ruimte voor de gedach­te dat Hij een goddelijke natuur bezat, waardoor Hij de inherente macht had wonderen te verrichten, de bevoegdheid mensen te vergeven, of met eigen gezag zijn volk toe te spreken. -

 - Met de Bijbel in de hand

+


++

vindt ook
Een Groots Geschenk om te herinneren
Een man die de geschiedenis van het mensdom veranderde
Het begin van Jezus #3 Voorgaande Tijden
Het begin van Jezus #6 Beloften van innerlijke zegeningen
Het begin van Jezus #7 Een Nieuwe Adam, zoon van Abraham
Het begin van Jezus #8 Beloofde Gezalfde zoon van God
Het begin van Jezus #13 Een te komen mens
Jezus van Nazareth #2 De zoon van Maria
Jezus van Nazareth #3 De Zoon van God
Jezus van Nazareth #4 Die geen zonde gedaan heeft
Jezus van Nazareth #5 Zijn Unieke persoonlijkheid
Jezus van Nazareth #7 Zijn Leven van gebed
De Knecht des Heren #4 De Verlosser
De Knecht des Heren #5 De Gezalfde gezant
Dienaar van zijn Vader
De Leidsman van geloof
Zalving van Christus als profetische repetitie van de begrafenisrituelen
De Gezalfde en de eerste dag van de feestperiode van Ongezuurde Broden

Friday, 6 February 2009

Jezus van Nazareth #3 De Zoon van God

D
E betekenis van de verslagen in de evangeliën van Mattheüs en Lucas over Jezus' geboorte zijn niet te over­schatten. Evenals wij van de evangeliën afhankelijk zijn voor onze kennis van de wijze waarop Jezus is gestorven, zo zijn deze boeken de enige bron die we bezitten van de wijze waarop Hij de wereld is binnengekomen.

Paulus schreef in zijn Filippenzen­brief dat jezus Zich had 'leeg' gemaakt. Deze woorden hebben aanleiding gegeven, vooral gedurende de laatste honderdvijftig jaar onder Duitse en Engelse theologen, tot een dispuut of zij betrekking hebben op Jezus' ge­boorte. Sommige menen dat Jezus' le­ven als Mens op aarde alleen te verkla­ren is als het gevolg van het 'afleggen' van zijn goddelijke attributen van al­macht, alomtegenwoordigheid en al­wetendheid. Het woord 'afleggen' is al op zichzelf vreemd, want het lijkt dan alsof wat iemand in wezen is, te verge­lijken zou zijn met een kleed of omhul­sel, dat afgedaan kan worden terwijl de persoon zelf zijn identiteit bewaart.

Men noemt deze zienswijze 'keno­sis'-, een term die afgeleid is van het Grieks woord kenoO (leeg maken) in Filippenzen 2:7, en dat betekent 'het afstanddoen van of de vernietiging van de goddelijkheid van Christus bij zijn menswording'. Deze verklaring is het gevolg van toenemende kennis van psychologie en in het licht daarvan van de verwerping van het dogma van twee naturen. Men vindt de voorstelling totaal irreëel dat Jezus uit twee naturen bestond, zijn Godzijn en zijn menszijn, onvermengd en onveranderd naast elkaar en dat zij tegelijk ongedeeld en ongescheiden van elkaar waren. Dat is, wordt gezegd, geen levend Mens maar een dood dogma, het produkt van speculatief, metafysisch denken, dat de Schrift totaal vreemd is.

Deze zienswijze stelt Jezus' komst in de wereld als zijn eigen daad. Hij laat zijn goddelijkheid achter om naar de wereld te komen als Mens. Als dit waar zou zijn dan was dit het voornaamste in een verslag van zijn 'geboorte'. In de verslagen in Mattheüs en Lucas echter is met geen enkel woord hierover ge­rept. Zijn geboorte, zoals bij alle andere geboorten, is een verwekkingsdaad, hier de daad van de Vader. "De heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschadu­wen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden" (Lucas 1 :35). Evenmin als in alle andere geboorten is er plaats voor enig initiatief van het Kind.

Bovendien is er geen plaats in de Schrift waar Jezus' komst gezien wordt als zijn daad. Verreweg de 
meest rede­lijke verklaring van Jezus' zeIfontledi­ging in Filippenzen 2 is dat dit een van een aantal zinspelingen in deze passage is op de Knecht in het boek Jesaja, en betrekking heeft op de profetie dat Hij zijn ziel, of leven, zou uitgieten in de dood (Jesaja 53: 12). De woorden wijzen naar zijn vrijwillige offerdood waarbij zijn bloed, zoals Hij bij de instelling van het Avondmaal zei, "vergoten wordt tot vergeving van zonden" (Mattheus 26: 28). Dit wordt bevestigd door Paulus' beroep op Jezus' bereidwilligheid Zich op te offeren, als een voorbeeld voor anderen. Op dergelijke wijze heeft Petrus de zelfopoffering van de Knecht in Jesaja 53 voor ogen als hij zegt dat "Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden" (1 Petrus 2:21). Afstand doen van goddelijke eigenschappen kan toch geen voorbeeld zijn voor Christus' volgelingen! I

Er is slechts één andere Schrift­plaats waarin men gewoonlijk bewijs meent te vinden voor deze 'kenosis'. In zijn aansporing aan de gemeente te Corinthe geld in te zamelen ten bate van de armen te Jeruzalem, verwees Paulus weer naar Christus' voorbeeld:
"Gij kent immers de genade van onze Here Jezus Christus, dat Hij om uwentwil arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat gij door zijn armoede rijk zoudt worden" (2 Corinthiërs. 8:9). Dus was Jezus tegelijkertijd rijk en arm, niet achtereenvolgens. Paulus zegt hetzelf­de in deze brief met betrekking tot zichzelf: "als arm, maar velen rijk ma­kend; als niets hebbend en toch alles bezittend" (2 Corinthiërs 6: 10). jezus' armoede bestond niet in zijn Menszijn maar in zijn vrijwillige dienstbaarheid onder zijn volk, als gevolg waarvan Hij van de aalmoezen van anderen leefde en maar al te vaak niet wist waar Hij de komen­de nacht zijn hoofd neer zou kunnen leggen (Mattheus 8:20).

Volgens de verklaring van Gabriël is Jezus van zijn geboorte af Gods eniggeboren Zoon. Er is dus geen sprake van een Mens die God is geworden of van adoptionisme. Wat zijn Zoon zijn betekent is alleen na te gaan in zijn leven zoals dit in de Schrift geopenbaard is. Al de eigenschappen die we daar in de Mens Jezus zien, hoe lang de lijst ook mag zijn, zien we ook in andere mensen. De apostelen schrijven zijn wonderen niet toe aan een bijzonder vermogen dat in Hem aangeboren was, maar aan de Vader. "Jezus, de Nazoreeër, een man, u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft" (Handelingen der apostelen 2:22). " ... Jezus van Nazareth, hoe God Hem met de heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen ... want God was met Hem" (Handelingen der apostelen 2:38). Omdat Jezus van oorsprong uniek is, hadden de apostelen geen exacte term ter beschikking om Hem te noemen. Onder leiding van de Geest hebben zij Hem nooit de 'Godmens' genoemd en bijna altijd geven ze de voorkeur aan Mens of Man en niet God. Behalve de bovengeciteerde passage in Handelingen 2, waar 'man' de vertaling is van 'anër' (een man in tegenstelling met een vrouw), gebruikt Paulus het woord 'anthrÖpos' (mens): "Hij zal de aardbodem rechtvaardig oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft" (Handelingen der apostelen 17:31). In een passage waar Paulus Jezus be-schouwt als de middelaar tussen God en mensen, noemt Hij hem weer een mens: "Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus" (1 Timotheus. 2:5). We mogen Jezus dus niet plaatsen in de ons beken de categorie van God en evenmin van een normale mens. Hij is de eniggeboren Zoon van God die na zijn opstanding uitermate verhoogd en verheven werd.

Jezus' besef van zijn zoonschap

Op de leeftijd van twaalf jaar ging Jezus met jozef en Maria naar Jeruzalem om het Paasfeest te vieren. Wellicht was dit de gelegenheid waarbij Jezus de formele verantwoordelijkheid op Zich nam, als een Israëliet gehoorzaam te zijn aan de wet door Mozes gegeven. Hij liet toen zijn besef zien dat Hij Gods Zoon was met de woorden:
"Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?" (Lucas 2:49). Het is best mogelijk dat kort daarvoor Maria Hem het geheim van zijn wonderbaarlijke geboorte verteld had. Het is ook niet onmogelijk dat God bij die gelegenheid tot Hem gesproken heeft, als lang daarvoor tot de jonge Samuël. Zeker is dat zelfs op die leeftijd Jezus Zich bewust was van zijn unieke relatie tot God.

De woorden die bij Jezus' doop achttien jaar later uit de hemel klonken, getuigden van deze relatie. "Gij zijt mijn Zoon, in U heb Ik mijn welbehagen" (Lucas 3:22). Ook Johannes, die Jezus gedoopt had, hoorde die woorden en zag in de nederdalende duif het zichtbare teken van de schenking van de kracht van Gods Geest zonder mate. Hij vertelde zijn discipelen wat hij gehoord en gezien had en conclu­deerde: "Ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is" (Johannes 1:34).

De evangeliën stellen ons in staat sommige van de invloeden in Jezus' leven op aarde te kennen die voor zijn besef van zoonschap belangrijk waren.

In de eerste plaats heeft de Vader tot Hem gesproken als tegen niemand anders. Er staat van Mozes geschreven, dat de Here van aangezicht tot aangezicht tot hem sprak, "als iemand spreekt tot zijn vriend" (Exodus 33). In dat opzicht was Mozes uniek onder alle profeten. "Zoals Mozes, dien de HERE gekend heeft van aangezicht tot aangezicht, is er in Israël geen profeet meer opgestaan" (Deuteronomium 34: 10). Hij was de voorbode van een nog grotere Profeet, wiens komst God aan Mozes had beloofd. "Een profeet zal Ik verwekken uit het midden van hun broederen, zoals gij zijt; Ik zal mijn woorden in zijn mond leggen, en hij zal alles tot hen zeggen, wat Ik hem gebied" (Deuteronomium 18).

Wat de Vader tot Jezus gesproken heeft, niet als een Vriend, maar als tot zijn eniggeboren Zoon, wordt ons niet verteld. Doch over het feit op zich heeft Jezus wel op ondubbelzinnige wijze gesproken. "Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar de Vader, die Mij heeft gezonden, heeft zelf Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen moet ... Wat Ik dan spreek, spreek Ik zó, als de Vader Mij gezegd heeft" (Johannnes 12:49).

In de tweede plaats had Jezus van zijn doop af de kracht van Gods Geest zonder mate altijd tot zijn beschikking. Hij hoefde alleen het genezende woord te spreken en het wonder gebeurde. Maar dit vermogen bezat Hij niet in Zichzelf als een innerlijke krachtbron. Jezus mocht gebruik maken van de levende kracht van zijn Vader om wonderen te verrichten. We mogen veronderstellen dat dit bijzonder voorrecht zijn besef dat Hij Gods Zoon was versterkt heeft.

In de derde plaats was het Jezus' gewoonte Zich terug te trekken uit het gezelschap van zijn discipelen om soms hele nachten door te brengen in ge­bed. Weinige van zijn gebeden zijn in de evangeliën bewaard. Die in de hof te Gethsemane verwoorden zijn zielestrijd. Het gebed daarvoor, aan het eind van de Paschaviering, zal zeker beïnvloed zijn door de aanwezigheid van de discipelen, want zij hebben een grote plaats daarin. Mogen wij niet ge­loven dat Jezus' kennis van zijn Vader verdiept en verrijkt werd door de ervaring van gebeden en gemeenschap?

Jezus' constante besef van zijn unieke oorsprong en status komt dikwijls tot uiting als Hij spreekt van Zichzelf als de Zoon Gods en van God als "mijn Vader". Zulke uitdrukkingen komen veelvuldig voor in het evangelie naar Johannes, maar Jezus' getuigenis van Zichzelf is niet minder duidelijk in de andere evangeliën. Mattheüs en Lucas vertellen ons hoe Jezus, na een uitroep van dank in gebed, zei: "Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren" (Mattheus11 :27). Zowel de uniciteit van Christus' Persoon als de eniggeboren Zoon van God als zijn heilbrengende betekenis voor anderen, hebben hun overeenkomst in Jezus' gebed in het vierde evangelie: "Dit nu is het eeuwig leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt" (Johannes 17:3).

We mogen dus concluderen dat in de grond van zijn bestaan, in zijn inner­lijk wezen, Jezus zowel de Zoon van God was als de Zoon van Maria, en daarom zowel een goddelijke als een menselijke Persoon. Maar hoe veel verder brengen zulke definities ons tot een beter begrip van wie Hij was? Be­invloed als zij was door Griekse begrip­pen en denkwijzen, kwam er in de kerk van de vierde eeuw een splitsing over de kwestie of Jezus' wezen identiek of alleen gelijk was aan de Vader. Maar wat verstaat men onder dit abstracte, metafysisch begrip? De evangelisten en andere schrijvers van het Nieuwe Testament gebruiken een andere taal en gaan niet in op zulke kwesties, niet omdat zij onderontwikkeld waren, maar omdat de Geest van Christus, de beloofde Parakleet, die hen in de waarheid leidde, liever de aandacht vestigde op de zichtbare gevolgen van de komst van de Zoon van God, zijn openbaring van zijn Vaders karakter, dan op onbegrijpelijke definities van zijn Persoon. De apostel Johannes, die Jezus wellicht beter dan wie ook kende, sprak voor vele anderen toen hij, terugziende op Jezus leven op aarde, schreef: "wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waar­heid" (Johannes 1: 14). •

I. Zie de uitvoerige uitleg van Filippenzen 2:5-1 I in het boekje: De nederigheid van Christus.


  - Met de Bijbel in de hand 


+

update

Vindt ook
http://christadelphianworld.blogspot.com/2008/12/de-geboorte-van-jezus-christus-was-als.html
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/de-knecht-des-heren-5-de-gezalfde-gezant.html
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/wereld-waarheen-3-de-wortelscheut-van.html 
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/de-knecht-des-heren-4-de-verlosser.html 
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/jezus-van-nazareth-4-die-geen-zonde.html
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/01/jezus-van-nazareth-1-jezus-geboorte.html 
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/jezus-van-nazareth-5-zijn-unieke.html
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/jezus-van-nazareth-6-zijn-unieke-macht.html
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/jezus-van-nazareth-7-zijn-leven-van.html
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/wie-zijt-gij-here.html 
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/01/vervloekt-is-de-aan-de-paal-gehangene.html