4. DIE GEEN ZONDE GEDAAN HEEFT
P twaalfjarige leeftijd ging Jezus met Jozef en Maria van hun dorp Nazareth in Galilea naar Jeruzalem. Het doel van deze reis was het Pascha te vieren, het jaarlijkse feest om Israëls verlossing uit hun slavenleven in Egypte te herdenken. Voor Jezus was deze gelegenheid wellicht zijn Bar Mizvah, al was de gebruikelijke leeftijd blijkbaar dertien jaar. Hij zou dan formeel het juk van de wet van Mozes op zich nemen, tezamen met de verplichtingen en privileges van een meerderjarige Israëliet, en zou beschouwd worden als lid van de joodse gemeenschap.
Het lijkt ons waarschijnlijk dat vóór dit bezoek naar Jeruzalem Jozef en Maria Jezus op de hoogte hadden gebracht van de wonderbaarlijke omstandigheden van zijn geboorte. Zij zouden Hem hebben verteld wat de engel Gabriël van Hem had gezegd: "Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden" (Lucas 1:32).
Wat wij met zekerheid kunnen constateren is dat Hij, zelfs op die jeugdige leeftijd, een sterk besef had dat Hij Gods Zoon was. In tegenstelling tot velen, ook jozef en Maria, die de reis huiswaarts op de derde dag van de week zijn begonnen, bleef hij achter, om in de tempel te kunnen profiteren van de uitleg van de Schrift die de leden van de joodse Raad gewoon waren op het terras van de tempel van's
morgens vroeg tot de tijd van het avond offer te geven. Wanneer jozef en Maria na drie dagen tevergeefs te hebben gezocht Hem daar ontdekken, blijkt uit zijn antwoord op hun verwijt, dat Hij veel met hen over zijn bijzondere verantwoordelijkheid reeds had gesproken en op hun begrip rekende:
"Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders" (Lucas 2).
Jezus' verblijf in Jeruzalem getuigt niet alleen van zijn besef van zijn unieke zoonschap, maar geeft ook blijk van zijn edele gezindheid. Zelfs toen al was Hij zich bewust van een zeer bijzondere verantwoordelijkheid en levensdoel. Een profetische psalm had lang van tevoren van zijn levensmotivatie getuigd: "Toen zeide Ik: hier ben Ik- in de boekrol staat van Mij geschreven om uw wil, 0 God, te doen" (Hebreeën 10:7; Psalm 40:8-9). De tijd kwam dat Hij het inzicht had, dat Hij door zijn gehoorzaamheid volmaakt zou worden en door zijn volmaaktheid behoudenis zou brengen voor al Gods kinderen.
In alles onberispelijk
Jezus is zijn levensdoel trouw gebleven tot de dood toe en stierf geheel en al vrij van zonde. Hij zei eens, met het oog op Zichzelf: "wie de eer zoekt van zijn zender, die is waar en er is geen onrecht in hem" (Johannes 7: 18). In een poging de vijandig gezinde joden te Jeruzalem te doen erkennen dat hun berispingen onjuist waren, zei Hij:
"Wie van u overtuigt Mij van zonde?" (Johannes 8:46). Paulus beschrijft de Here als: "Hem, die geen zonde gekend heeft" (2 Corinthiërs 5:21). Petrus die jarenlang in Jezus' gezelschap dagelijks had geleefd sprak van Hem als "een onberispelijk en vlekkeloos lam" (1 Petrus 1: 19), "die geen zonde gedaan heeft" (2:22). Vooral de schrijver van de brief aan de Hebreeën legt nadruk op Jezus' volkomen onschuld: "een, die in alle dingen op gelijke wijze als wij is verzocht geweest, doch zonder te zondigen" (4: 15), "heilig, zonder schuld of smet" (7:26), "die een smetteloos offer aan God gebracht heeft" (9: 14).
Verzocht als alle anderen
Jezus' onschuld ontleent haar diepgaande betekenis aan het feit dat Hij, evenals alle anderen, onderhevig was aan verzoeking. Als er geen strijd was, was er ook geen overwinning. Wat Hij te Golgotha opofferde was een lichaam waarin Hij door aanvechtingen en verzoekingen heen volmaaktheid van karakter had bereikt.
De schrijver van de brief aan de Hebreeën spoort zijn lezers aan hun zonde te belijden met de woorden:
"Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze als wij is verzocht geweest, doch zonder te zondigen" (Hebreeën 4: 15). In de evangeliën zijn er slechts enkele gevallen vermeld waarin Jezus in verzoeking kwam. Deze verklaring in de brief aan de Hebreeën geeft te kennen dat er veel meer gevallen waren waarover wij niets weten.
Niet alleen kende Jezus, evenals wij, de strijd tussen zijn verlangens en zijn verantwoordelijkheid aan zijn Vader, maar het verzoekingsproces was identiek als dat waarmee wij te kampen hebben: "is verzocht op gelijke wijze". De wijze waarop wij in verzoeking komen heeft Jacobus aldus vastgesteld:
"Want God kan door het kwade niet verzocht worden en Hijzelf brengt ook niemand in verzoeking. Maar zo vaak iemand verzocht wordt, komt dit voort uit de zuiging en verlokking zijner eigen begeerte" (Jacobus I: 14-15). Jacobus voegt hieraan toe wat maar al te vaak het gevolg van dit verzoekingsproces is, maar in het geval van Jezus nooit:
"Daarna, als die begeerte bevrucht is [door de instemming van de wil], baart zij zonde." De zonde ligt niet in de menselijke verlangens, die deel uitmaken van ons geschapen wezen, maar in de instemming van de wil met de gedachte die onder de invloed van de verlangens in het hoofd opkomt.
Alhoewel het getuigenis van de Schrift geen ruimte biedt voor misverstand, kunnen velen het feit dat Jezus telkens in verzoeking kwam moeilijk aanvaarden. Hoe zouden gedachten in de Zoon van God opkomen die Hij moest verwerpen? Vandaar dat een nadere analyse van het driedelige verzoekingsproces misschien verhelderend kan zijn.
Zoals alle andere mensen had jezus zijn eigen wil, het vermogen bewust te streven naar een door Hem gekozen doel, zijn kracht en vermogen in te zetten om zijn levensideaal te bereiken. En omdat Hij Mens was, is defunctie van zijn wil te beschouwen als een deel van het hele complex van gevoelens en denkbeelden die de mens kenmerken. Evenals met alle andere mensen komt zijn wil onder druk te staan vanwege de drang van zijn emoties, verlokkelijk gemaakt door de voorstellingen die zij voortbrengen.
De driftinstantie
In iedere mens bevindt zich de driftinstantie, die de drijfveer is van zijn leven en de krachtbron van zijn denken en activiteit. Zonder deze zou een mens passief zijn en het onbewogen bestaan van een planteleven leiden. Zonder nu een psychologische verklaring te geven, is het voldoende een aantal termen te noemen die in de beschrijving van de driftinstantie thuishoren, sommige meer geladen dan andere, zonder in te gaan op een nauwkeurige analyse of beschrijving hiervan: levensdrang, verlangens, impulsen, behoeften, begeerten, lusten, roerselen, gevoelens, emoties, enz. Deze krachten maken deel uit van ons menszijn, zoals God dit geschapen heeft. In zichzelf zijn ze amoreel.
Het hart
Het hart is in de Bijbel niet zozeer de zetel van de gevoelens als de plaats van gedachten en voorstellingen. Uit de drang van de driftinstantie worden in het hart allerlei voorstellingen aan het bewustzijn gepresenteerd, voorstellingen die we met een tweede reeks termen kunnen typeren als: gedachten, ideeën, verbeelding, denkbeelden, overleggingen, redenaties, beelden, fantasieën, illusies, enz. De wereld in de tijd van Noach wordt aldus beschreven: "al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten was te allen tijde slechts boos". Uitdrukkingen als de overleggingen of de gedachten van het hart komen veelvuldig voor.
De beslissingsinstantie
Het zijn deze voorstellingen, gedachten, beelden, enz. die vanuit het driftcomplex voortdurend in het hart stromen, die door de beslissingsinstantie of wil worden behandeld en wel met instemming, afkeuring of uitstel.
Dit zijn de drie schakels van het proces dat voortdurend in het bewuste leven van een mens werkzaam is en waaruit verzoekingen van allerlei aard ontstaan. Ieder mens zal meer dan genoeg persoonlijke ervaringen hiervan hebben en in de Bijbel worden belangrijke gevallen vermeld. Bewogen door de natuurlijke drang iets beters voor haarzelf te ontvangen, vindt Eva de gedachte dat zij door de vrucht van de boom te eten kennis van goed en kwaad zou bemachtigen, zo aanlokkelijk dat zij de beslissing neemt van de verboden vrucht te eten. Onder de drang van zijn sexuele driften, aangewakkerd door het zien van een ongeklede vrouw, springt in David de gedachte op haar tot het paleis uit te nodigen. Zijn schuld ligt niet in zijn sexuele impulsen, want deze maken deel uit van zijn door God geschapen natuur, noch in de voorstelling die ogenblikkelijk onder de invloed daarvan in hem opkomt en die hij niet had kunnen voorkomen, maar in zijn wilsbeslissing. In plaats van gehoorzaam te zijn aan Gods wet bezwijkt hij voor zijn door lust doordrongen idee. Op deze wijze heeft hij een ernstige overtreding begaan. En zo is de zonde altijd ontstaan. Want de zonde ligt niet in de driftinstantie noch in de velerlei denkbeelden die onder de drang daar van zich in het bewustzijn presenteren, doch in het koesteren van de gedachte en het omzetten daarvan in woorden of daden, tegen Gods geboden in. Wel is het uiteraard zo dat de gezindheid en het karakter van een mens een sterke invloed heeft op wat voor gedachten er in zijn bewustzijn opkomen.
Jezus verzocht in de woestijn
Bij zijn doop door Johannes de Doper ontving Jezus de kracht van de Heilige Geest. Onder de invloed hiervan heeft Hij als een profeet Gods boodschap aan zijn volksgenoten gebracht en vele ziekten genezen. Na veertig dagen vasten wil Hij voedsel. Ineens presenteert deze drang om te eten de voorstelling in zijn hart: Je hebt nu bovennatuurlijke kracht om van deze als broodjes uitziende bruine stenen op de grond echte broodjes te maken. Noch in het eerste stadium van dit verzoekingsproces (zijn eetlust), noch in het tweede [de gedachte die vanwege zijn eetlust in Hem opkomt] treft Jezus enige blaam. Zonde ligt in het instemmen met wat in het hart wordt voorgesteld, en dat is wat Jezus juist niet doet. De kracht die Hij ter beschikking heeft is immers niet voor Hemzelf bedoeld maar voor anderen.
Zo is het ook met de tweede verzoeking, zijn verlangen zijn volk te overtuigen dat Hij Israëls Messias was. De profeet Maleachi had zijn komst voorzegd met de woorden: "plotseling zal tot zijn tempel komen de Here, die gij zoekt" (Maleachi 3: 1). Ineens ziet Jezus Zichzelf op het dak van de tempel staan, terwijl de hof beneden vol is met feestgangers die naar Hem toekijken. Wat een indruk zou er op hen gemaakt worden als Hij daarvanaf zou springen en door beschermende engelen van de dood gered zou worden! Maar ook het geven van zo' n bovenaards teken zou in strijd zijn met Gods gebod: "Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken." Niet door het denkbeeld dat spontaan in zijn bewustzijn opkomt maar door daaraan toe te geven, zou zonde zijn ontstaan.
Ditzelfde geldt ook voor de derde verzoeking. Dat er geen berg op aarde is waarvan men al de koninkrijken der wereld kan zien, evenmin de bekoring hun alleenheerser te zijn, ligt voor de hand. Vanzelfsprekend is ook dat God en niemand anders in staat is Hem die koninkrijken te geven. Maar wat de onderliggende motivatie ook mocht zijn voor de gedachte, Wereldkoning te worden, Jezus wist dat zijn weg naar universele soevereiniteit via Golgotha en zijn kruisdood lag.
Jezus had zijn eigen wil en heeft in volkomen onderdanigheid die verloochend zodat de wil van zijn Vader altijd de overhand zou hebben. Het leren van volkomen gehoorzaamheid was zijn levensdoel. "Want Ik ben van de hemel nedergedaald, niet om mijn wil te doen, maar de wil van Hem, die Mij gezonden heeft" (Johannes 6:38). Hoe Hij kon slagen terwijl alle andere dienaars van God gefaald hebben, zullen we nader onderzoeken. -
Voorgaande > Jezus van Nazareth #3 De Zoon van God
Vervolg > Jezus van Nazareth #5 Zijn unieke persoonlijkheid
Met de Bijbel in de hand