Wat Jezus Deed
Donderdag 22 oktober 2009
Matthëus 22:34-35
- Statenvertaling
- GNV
- NBG 1951
- NBV
- Het Boek
"En den Farizeen, gehoord hebbende, dat Hij den Sadduceen den mond gestopt had, zijn te zamen bijeenvergaderd. En een uit hen, [zijnde] een wetgeleerde, heeft gevraagd, Hem verzoekende, en zeggende: Meester! welk is het grote gebod in de wet?"
"De Farizeeën hoorden dat Jezus de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht. Ze kwamen weer bij elkaar, en een van hen, een wetgeleerde, probeerde hem in de val te lokken met de vraag:Meester, wat is het grote gebod in de wet? "
"Nadat de Farizeeën hadden vernomen dat hij de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde:Meester, wat is het grote gebod in de wet? "
"Nadat de Farizeeën hadden vernomen dat hij de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde:'Meester, wat is het grootste gebod in de wet?' "
"Behalve de Farizeeërs. Want toen zij hoorden dat Hij de Sadduceeërs de mond had gesnoerd, kwamen zij met een nieuwe strikvraag. Eén van hen, een godsdienstleraar, nam het woord. "Meester, wat is het belangrijkste gebod in de wet van Mozes?"
Overdenking van vandaag:
Maar wanneer waarheid niet het doel is, wanneer trots, comfort en erkenning het doel wordt om te leven, dan worden motieven door elkaar gegooid en zal de waarheid steeds vergeten worden. Degenen die streven naar de waarheid verliezen het wanneer hun doel simpelweg het verslaan is van iemand anders en niet het zoeken naar de waarheid.
Gebed:
Heilige God, help me niet zo verblind te worden door iemand die ik zie als een tegenspeler of rivaal waardoor ik mijn zoektocht vergeet naar uw waarheid. Help me alstublieft meer bewust te groeien om uw waarheid te vinden en te vieren. In Jezus' naam bid ik. Amen.
Contekst: Matthëus 22:34-46
- Statenvertaling
- GNV
- NBG 1951
- NBV
- Het Boek
"En den Farizeen, gehoord hebbende, dat Hij den Sadduceen den mond gestopt had, zijn te zamen bijeenvergaderd. En een uit hen, [zijnde] een wetgeleerde, heeft gevraagd, Hem verzoekende, en zeggende: Meester! welk is het grote gebod in de wet? En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede aan dit gelijk, [is]: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten. Als nu de Farizeen samenvergaderd waren, vraagde hun Jezus, En zeide: Wat dunkt u van den Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem: Davids [Zoon]. Hij zeide tot hen: Hoe noemt Hem dan David, in den Geest, [zijn] Heere? zeggende: De Heere heeft gezegd tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechter [hand], totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten. Indien Hem dan David noemt [zijn] Heere, hoe is Hij zijn Zoon? En niemand kon Hem een woord antwoorden; noch iemand durfde Hem van dien dag aan [iets] meer vragen."
"De Farizeeën hoorden dat Jezus de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht. Ze kwamen weer bij elkaar, en een van hen, een wetgeleerde, probeerde hem in de val te lokken met de vraag: 'Meester, wat is het grootste gebod in de wet?' Jezus antwoordde: 'Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en heel uw ziel, en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede gebod is even belangrijk als het eerste: u moet uw naaste liefhebben als uzelf. Alles in de Wet en in de Profeten hangt af van deze twee geboden.' Toen de Farizeeën bij elkaar waren, vroeg Jezus hun: 'Wat denkt u van de Christus? Van wie is hij een nakomeling?' 'Van David,' antwoordden ze. 'Maar hoe kan David hem dan 'Heer' noemen?' zei Jezus. 'Want de Geest liet David zeggen: De Heer heeft tegen mijn Heer gezegd: Neem plaats aan mijn rechterzijde, ik zal uw vijanden aan uw voeten leggen. Als David de Christus 'Heer' noemt, hoe kan hij dan een nakomeling van David zijn?' Maar geen van hen kon hem antwoord geven, en van die dag af durfde niemand hem meer iets te vragen. Toespraak over de schriftgeleerden en de Farizeeën"
"Toen de Farizeeen gehoord hadden, dat Hij de Sadduceeen tot zwijgen had gebracht, kwamen zij bijeen, en een van hen, een wetgeleerde, vroeg, om Hem te verzoeken: Meester, wat is het grote gebod in de wet? Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten. Toen de Farizeeen bijeen waren, vroeg Jezus hun, zeggende: Wat dunkt u van de Christus? Wiens zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem: Davids Zoon. Hij zeide tot hen: Hoe kan David Hem dan door de Geest zijn Here noemen, als hij zegt: De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden onder uw voeten gelegd heb. Indien David Hem dus Here noemt, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn? En niemand kon Hem daarop iets antwoorden en evenmin durfde iemand van die dag af Hem meer iets vragen."
"Nadat de Farizeeën hadden vernomen dat hij de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: 'Meester, wat is het grootste gebod in de wet?' Hij antwoordde: 'Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.' Nu de Farizeeën om hem heen stonden, stelde Jezus hun deze vraag: 'Wat denkt u over de messias? Van wie is hij een zoon?' 'Van David, 'antwoordden ze. Jezus vroeg: 'Hoe kan David hem dan, geïnspireerd door de Geest, Heer noemen? Want hij zegt: "De Heer sprak tot mijn Heer: 'Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.'" Als David hem dus Heer noemt, hoe kan hij dan zijn zoon zijn?' En niemand was in staat hem een antwoord te geven, noch durfde iemand hem vanaf die dag nog een vraag te stellen."