Showing posts with label verspieders. Show all posts
Showing posts with label verspieders. Show all posts

Saturday, 14 February 2009

Wereld waarheen? #2 Gebed om de komst van de koning


Wereld waarheen?
2. GEBED OM DE KOMST VAN DE KONING

VELE jaren zijn voorbijgegaan sinds David, na zeven jaar regering in de stad Hebron, gevestigd werd in Jeruzalem als koning over geheel Israël. Intussen heeft hij de aloude vijand, de Filistijnen, verslagen en andere omringende rijken veroverd. Eindelijk heeft het volk rust van zijn vijanden en daarmee is de tijd van vervulling gekomen van een belofte lang geleden door Mozes gegeven.
 "Wanneer de HERE u rust geeft van al uw vijanden aan alle kanten en gij veilig woont - dan zult gij naar de plaats, die de HERE, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te doen wonen, alles brengen, wat Ik u gebied" (Deuteronomium. 12: 10-11).
 Die plaats die God voor ogen had, blijkt nu Jeruzalem te zijn. David wil zo graag dat de offers waarover Mozes sprak daarheen gebracht zullen worden en wel tot een heiligdom veel beter dan de oude tabernakel die nog steeds in gebruik is. Hij heeft de ark des verbonds van een andere plaats naar Jeruzalem gebracht en vraagt nu de Here of hij een huis voor Hem mag bouwen.

Gods antwoord is dat Hij van plan is uit Davids afstammelingen een koningshuis te bouwen. Nooit zal het volk een koning hebben die niet uit zijn lijn voortgekomen is. Bovendien zal uit zijn afstammelingen een zeer bijzondere Koning geboren worden, de zoon van David dus, maar tegelijk ook de Zoon van God. "Ik zal Hem tot Vader zijn en Hij zal Mij tot Zoon zijn". Deze belofte is in het Nieuwe Testament in exclusieve zin op Christus toegepast (Hebreeën 1).

In zijn zogenaamde "laatste woorden" ziet David uit naar zijn komst:
"Een rechtvaardige heerser over de mensen, een heerser in de vreze Gods" (2 Samuel 23:3). Dat doet hij ook in Psalm 72, in het slot waarvan wordt gezegd: "De gebeden van David, de zoon van Isaï, zijn ten einde."
Petrus zei van David op de Pinksterdag:
 "Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had een uit de vrucht van zijn lendenen op zijn troon te doen zitten, heeft hij in de toekomst gezien en gesproken van de opstanding van de Christus" (Handelingen der apostelen 2:30-31).
 Dat was in Psalm 16. In Psalm 72 daarentegen ziet en voorzegt hij als profeet het koningschap van zijn Zoon. De psalm is ten dele een profetische voorzegging maar ook een gebed. Evenals bijvoorbeeld het gebed: "Uw koninkrijk kome, uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde" gefundeerd is op Gods beloften.

Als Koning en Rechter heeft de Koning Gods zegen nodig voor de uitoefening van zijn verheven taak. Vandaar het verzoek: "0 God, verleen de koning uw recht, en uw gerechtigheid de zoon des konings ... Mogen voor het volk de bergen vrede dragen, ook de heuvelen in gerechtigheid" (1­3). Bergen en heuvelen, zo karakteristiek voor het landschap van Israël, stellen op dichterlijke wijze het land en zijn bevolking voor, die onder het rechtvaardige bestuur van de Koning zullen bloeien. Het zijn vooral de hulpbehoevenden die daardoor gezegend zullen worden: "Hij redde de armen, maar verbrijzele de verdrukker" (vA).

In tegenstelling tot David en zijn opvolgers verbreidt het Rijk van deze rechtvaardige Koning zich over alle landen op aarde:
 "Hij heerse van zee tot zee, van de rivier tot de einden der aarde" (v.8).
 In plaats van het geweld dat alle menselijke rijken kenmerkt zullen zijn onderdanen vrede en welvaart kennen.
 "Van druk en van geweld zal Hij hun leven bevrijden, hun bloed zal kostbaar zijn in zijn oog" (12-14).
Er volgt een bede dat de aarde vruchtbaar zal worden. David ziet met de ogen van een profeet hoe korenvelden in het land zich uitstrekken tot boven op de bergen en ruisen als ceders op de hoogte van de Libanon (v. 16).

De geschiedenis kent voorbeelden van koningen die gedurende hun regeringen een zegen voor hun onderdanen waren, maar hun dood leidde weer onheil in. Deze Koning daarentegen leeft tot in eeuwigheid.
 "Zijn naam zij voor altoos, zolang de zon er is, bloeie zijn naam. Mogen alle volken elkander daarmee zegenen, Hem gelukkig prijzen" (v.17).
 Uitziende naar de komst en heerschappij van deze Zoon van David bij uitnemendheid zei Jesaja enkele eeuwen later:
 "Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest, met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid" (Jesaja 9:6).

De psalm eindigt met lof aan de Here die in zijn goedheid zal zorgen dat, wanneer de tijd er rijp voor is, deze profetie in vervulling zal gaan en dit gebed zal worden verhoord.
 "Geloofd zij de HERE, de God van Israël, die alleen wonderen doet. En geloofd zij zijn heerlijke naam voor eeuwig, en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde. Amen, ja, amen."
Dit vooruitzicht op de tijd wanneer de aarde vol zal zijn van de heerlijkheid van de Here, verheldert Gods woorden bij de terugkeer van de twaalf verspieders. Zo gedemoraliseerd was het volk dat het Mozes en Aäron wilde doden en een andere leider aanstellen om ze langs de weg die zij gekomen waren naar Egypte terug te leiden. Bij die gelegenheid liet het volk zien hoe ongeschikt het was voor zijn roeping als een heilig volk en een koninkrijk van priesters. Desondanks zou Gods eeuwige heilsdoel met de aarde in vervuIling gaan:
 "Zo waar Ik leef en de heerlijkheid des HEREN de ganse aarde vervullen zal" (Numerieken 14:21).
In deze psalm leren wij hoe die genadige intentie in vervulling zal gaan. De gehele samenleving op aarde zal komen onder het bestuur en de zorg van de Zoon die God uit de lijn van David zou verwekken. God zal verheerlijkt worden door de gezindheid van een rechtvaardige en vreedzame samenleving. Deze psalm raakt hiermee de kern van het evangelie van Gods Koninkrijk dat Jezus eens verkondigde. Ondanks al het kwaad dat haar geschiedenis zo ontluisterd heeft, is de wereld op weg naar een prachtige bestemming. 
"Kom, Here, Zoon van David!"


Met de Bijbel in de hand

+++

Friday, 13 February 2009

Wereld waarheen #1 Terug naar Egypte

 Wereld waarheen
I. TERUG NAAR EGYPTE


DE twaalf verspieders van het beloofde land zijn terug en brengen verslag uit voor een vergadering van het gehele volk. Hun onderneming was het gevolg van een verzoek aan Mozes, waarover de Here zijn goedkeuring had uitgesproken. Elke stam zou één verspieder leveren als zijn vertegenwoordiger. Zij kregen van Mozes te horen wat hun opdracht was: "ziet hoe het land is, en of het volk dat erin woont, sterk is of zwak, klein of talrijk; en of het land, waarin het woont, goed is of slecht, hoe de steden zijn, waarin het woont, of het in legerplaatsen woont dan wel in vestingen, en of het land vet is of schraal, of er bomen staan of niet. Weest moedig en neemt van de vrucht des lands mede" (Numerieken 13: 18-20). Er schuilt achter Mozes' aansporing moedig te zijn misschien een onrustig voorgevoel van hoe dit avontuur zal aflopen. 



De verspieders gingen de grens over aan het zuiden en gedurende veertig dagen trokken zij het land door tot in het noorden, zonder aangevallen te worden. Het was zomer, zodat zij de vruchten aan de bomen konden zien, de wijngaarden en de akkers waar de graanoogsten reeds gemaaid waren. Zij hadden vanaf een veilige afstand de steden gezien, goed beschermd tegen vijanden door hoge, omringende stenen muren. Op de terugweg droegen zij op een draagstok een grote druiventros, tezamen met granaatappelen en vijgen.

De volksvergadering was een emotionele aangelegenheid. Het leek een lange tijd sinds het volk vertrokken was uit Egypte, lang genoeg om de narigheid van zijn slaafstoestand daar te vergeten en alleen het goede te herinneren. Hoe aangenaam was het leven toen in vergelijking met dit steeds ploeteren door de onherbergzame woestijn. Als de verspieders de druiventros en andere vruchten omhoog houden gaat er door de massa een golf van vreugde. Hun verslag en het zichtbare bewijs van de vruchtbaarheid van het land beantwoordt aan Gods belofte in Egypte, het volk "uit de macht der Egyptenaren te redden en te voeren naar een goed en wijd land, een land vloeiende met melk en honig" (Exodus 3:8). Wat zal het fijn zijn dit land eindelijk in bezit te nemen!

Maar de verspieders hebben meer te vertellen. Het land is reeds in het bezit van machtige volken die binnen de sterke muren van hun steden wonen. Bovendien zijn er daar de reusachtige Anakieten: "wij waren als sprinkhanen in onze eigen ogen en ook in hun ogen." Als de Israëlieten dit horen dan verandert hun stemming in teleurstelling en angst. Tevergeefs trachten twee van de verspieders, Caleb en Jozua, het volk moed in te spreken. Hun poging ontlokt van de andere tien de bewering dat zelfs als het volk erin zou slagen in het land te gaan wonen, zij daar niet veilig zouden zijn. "Het land verslindt zijn inwoners", d.w.z. is omringd en bewoond door woeste stammen die elkaar bevechten over het bezit daarvan.

Er volgt een nacht van totale ontmoediging. Sinds het vertrek uit Egypte waren er gelegenheden van grote ontevredenheid en opstand geweest, maar nooit zo erg als deze. De hele onderneming wordt nu beschouwd als een zinloze mislukking. Als Jozua en Kaleb trachten het volk te bemoedigen lopen ze gevaar gestenigd te worden. Men wil een nieuw hoofd aanstellen om de plaats van Mozes in te nemen. Onder zijn leiding moet het volk zich omkeren en langs de weg vanwaar ze gekomen zijn terug naar Egypte gaan.

Het verschijnen van Gods heerlijkheid in de tabernakel is een waarschuwing voor het gebruik van geweld. Het hele volk dreigt door de Here uitgeroeid te worden. Mozes doet een beroep op de Here, die bij de verkondiging van zijn naam gezegd had dat Hij lankmoedig en groot van goedertierenheid was, om zijn naam waar te maken door de zonde van het volk te vergeven.

Gods intentie zal zegevieren
Gods antwoord op het pleiten van Mozes luidt: "Op uw bede schenk Ik vergeving. Evenwel, zo waar Ik leef en de heerlijkheid des HEREN de ganse aarde vervullen zal: Geen van de mannen die mijn heerlijkheid hebben gezien ... zal het land zien" (Numerieken. 14:20- 22). Het volk dat God geroepen had om een koninkrijk van priesters te zijn, een bron van kennis en zegen voor andere volken, faalt, maar Gods grote scheppingsdoel komt daardoor niet in gevaar.

Sommige vertalingen luiden: "Zo waar Ik leef, zal de ganse aarde vol zijn van de heerlijkheid des HEREN." In dit geval is Gods eeuwige bestaan de waarborg van het realiseren van zijn intentie. Ook recentere vertalingen verzwakken de betekenis niet. Gods eeuwige bestaan en zijn scheppingsdoel staan hierdoor naast elkaar als de twee fundamentele principes van geloof. Het naast elkaar plaatsen van deze twee feiten, als de grondbeginselen waarop de heilsboodschap is gefundeerd, geeft sterk aan hoe belangrijk in Gods ogen de toekomst van de aarde is.

Het scheppingsverhaal gaat uit van de toestand van onze planeet in het begin. "De aarde nu was woest en ledig (tohu), en duisternis lag op de vloed" (Genesis 1 :2). Ondanks de roekeloosheid van mensen, die hun taak, te zorgen voor Gods schone aarde, hebben verwaarloosd, zal zij tot die toestand nooit terugkeren. "Want zo zegt de HERE, die de hemelen geschapen heeft - Hij is God - die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een baaierd (tohu) heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd" (Jesaja 45: 18).

Wat voor samenleving er bij de voltooiing van Gods plan op aarde zal zijn is het onderwerp van andere openbaringen door zijn profeten. _


 

Met de Bijbel in de hand