„Leer mij Uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God.”Psalm 143:10
Er zijn nog andere dingen die mij zwaarmoedig maken. Daar ga ik nu maar aan voorbij, om niemand met mijn klagen te vervelen. Liever leg ik mijn ongestalten voor de voeten van de algenoegzame Ontfermer. Loop Hem aan in het gebed en zucht met David en de strijdende kerk: „Leer mij, Heere, Uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God.”
Ik wil de voorgelezen tekstwoorden wat nader verklaren en toepassen. David, de dichter van deze psalm, is de grote worstelaar in het strijdperk van de verdrukking. Hij wordt door een grote macht van duisternis en verdrukking omringd.
Maar hij strijdt niet met schild en spies, of slingerstenen als eertijds, maar met de kracht van het gebed. Hij draagt het borstwapen van het geloof en het zwaard van de Geest. Daarmee drong hij, als een sterke held, door de woeste benden en de verschrikkelijke slagorde der geestelijke Filistijnen heen tot voor de troon der genade. Hij wierp de banier van het geloof naar boven om het heil van zijn God af te smeken ter verzoening van al zijn zonden en ter verlossing van al zijn lichamelijke en geestelijke vijanden.
Wilhelmus Themmen, predikant te Nieuwe Pekela
(”Op en aftocht van een geestelijke wachter”, 1730)