ZELFS op de leeftijd van twaalf jaar had jezus een sterk besef van een bijzondere zending. Tegen Maria en jozef, die Hem drie dagen hadden gezocht voordat zij Hem in de tempel vonden, zei Hij: "Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?" Toen Hij in Nazareth onder de dagelijkse invloed van gebed, de Schriften en een vrome moeder volwassen werd, nam zijn kennis en inzicht steeds toe. Toen Hij op dertigjarige leeftijd naar johannes de Doper ging, om gedoopt te worden, wist Hij wat Hij te doen had en hoe zijn zending zou aflopen.
De vier evangeliën bevatten verscheidene uitspraken waarin jezus vertelt waarom Hij door de Vader gezonden werd of gekomen is. Om de wet en de profeten te vervullen. Om het evangelie aan de verloren schapen van het huis lsraëls te verkondigen. Om het verlorene te zoeken en te redden. Om zijn leven te geven als losprijs voor velen. Opdat mensen leven hebben en in overvloed.
Wat voor openbaringen Jezus van zijn Vader heeft ontvangen, met nadere aanwijzingen van wat Hij te doen en te verwachten had, weten wij niet. Wat wij wel kunnen nagaan is hoe sterk de invloed van de Schrift op Hem was. Kort na zijn optreden in Galilea zei Hij dat de dagen zouden komen wanneer Hij van zijn discipelen weggenomen zou worden. Dit had jesaja, in zijn vierde profetie aangaande de Knecht des Heren voorzegd, een profetie waaruit Jezus enkele keren heeft geciteerd: "Hij is uit verdrukking en gericht weggenomen, en wie onder zijn tijdgenoten bedacht, dat hij is afgesneden uit het land der levenden?" (Jesaja 53:8). Later zei Hij tegen de twaalf:
"Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en al wat door de profeten geschreven is, zal aan de Zoon des mensen volbracht worden. Want Hij zal overgeleverd worden aan de heidenen en bespot en gesmaad en bespuwd worden, en zij zullen Hem geselen en doden, en ten derden dage zal Hij opstaan" (Lucas 18:31-32). Hij beval Petrus in Gethsemane zijn zwaard terug te brengen op zijn plaats, zeggende: "Hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, die zeggen, dat het aldus moet geschieden?" Na zijn opstanding verweet Hij de discipelen dat zij de profetieën van zijn lijden, dood en opstanding niet geloofden. Door te verwijzen naar wat over Hem geschreven stond in Mozes, de profeten en de psalmen opende Hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen.
Jezus wordt verrast
Toch zou het een grove miskenning van Jezus' levenssituatie zijn als wij zouden denken dat Hij alles van te voren wist. Er zijn gelegenheden waarbij Hij om informatie omtrent een ziekte vraagt. Tegen de vader van een bezetene knaap bijvoorbeeld: "Hoelang is het, dat dit hem overkomt?" (Marcus 9:21). Belangrijker nog zijn die gevallen waar Hij kennelijk verrast werd. Hij verwonderde Zich over het geloof van de Romeinse hoofdman, die inzag dat het niet nodig was dat Jezus naar zijn huis zou gaan om zijn knecht te genezen: zijn bevel was voldoende. "Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij Zich en zeide tot hen, die Hem volgden: Voorwaar, zeg Ik u, bij niemand in Israël heb Ik een zó groot geloof gevonden" (Matth. 9: 10). Hij verbaasde Zich over het ongeloof van zijn vroegere dorpsgenoten in Nazareth (Marcus 6:5). Hij wist niet wanneer Hij naar de aarde terug zou komen al wist Hij wel dat er ook geen enkele engel was die dit wist!
Er zijn ook aanduidingen dat Hij niet van tevoren wist wanneer Hij bepaalde wonderen zou doen. Toen de wijn op een bruiloft opraakte en Maria Hem hierop attent maakte, zei Hij tegen haar: "Mijn ure is nog niet gekomen" (Johannes 2:4). De meest bevredigende verklaring van deze repliek is dat Hij op dat ogenblik niet wist dat Hij bij deze gelegenheid het eerste van zijn vele wonderen zou verrichten. De Vader had, mogen wij veronderstellen, zijn onzichtbare engelen reeds de opdracht gegeven een overvloed van wijn ter beschikking te stellen, maar Jezus wist dat van tevoren niet. De evangelist Johannes, die daar aanwezig was, schreef later erover: "Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen te Kana in Galilea en Hij heeft zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn discipelen geloofden in Hem" (Johannes 2: 11).
Zo was het ook blijkbaar met het meest betekenisvolle wonder dat Jezus ooit deed, de spijziging van meer dan vijfduizend. Hiermee gaf Hij op zeer indrukwekkende wijze te kennen dat Hij het Brood des levens was en dat zonder Hem zijn volk zou sterven even zeker als het volk Israël in de woestijn zonder het manna zou zijn gestorven. Toch bevond Hij Zich in die situatie omdat zijn intentie Zich met de twaalf terug te trekken, door de menigte werd verijdeld. Hij wilde gaan "naar een eenzame plaats, alleen". Maar terwijl Hij met de twaalf het Meer van Galilea met een boot overstak, liep een menigte rond de noordelijke oever en was Hem vóór. "Toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare, en Hij werd met ontferming bewogen" (Matth. 14: 14). Ook in dit geval mogen wij veronderstellen dat Hij niet van tevoren wist met welk groot wonder Hij zou tonen dat Hij het Brood des levens is.
Jezus' spontane reacties
Door in te zien dat Jezus lang niet alles wist kunnen we beter begrijpen dat zijn reacties op zijn ontvangst onder zijn tijdgenoten spontaan waren. Zijn verdriet vanwege de kille onverschilligheid van de bewoners van Capernaüm of Bethsaida was pijnlijk omdat Hij iets beters had kunnen verwachten. De terugkeer van de uitgezonden tweeën zeventig discipelen, met onverholen blijdschap omdat ze mensen hadden kunnen genezen, wekte in Hem vreugde en dankbaarheid op: "Terzelfder tijd verblijdde Hij Zich door de Heilige Geest en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U" (Lucas. 10:21). Nog een ander voorbeeld dat Jezus werkelijk bedroefd was over een situatie die voor Hem kennelijk niet onvermijdelijk was, is te zien in zijn klacht over de stad waar Hij zo ernstig had getracht zijn volk tot geloof en inzicht te brengen. "Jeruzalem,Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt het niet gewild" (Matth. 24:37). Zowel zijn pogingen als zijn teleurstelling getuigen van een reële gelegenheid die zijn volk had verworpen.
Geloofsgetuige bij uitnemendheid
Om zijn lezers aan te sporen tot volharding, vestigt de schrijver van de brief aan de Hebreeën hun aandacht op vele van de geloofsgetuigen die hen zijn voorgegaan. Hij brengt zijn revue tot een hoogtepunt met het grootste voorbeeld van alle. "Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs, die, om de vreugde, welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods" (Hebreeën 12:2). De laatste woorden geven aan wat de vreugde was, die vóór Hem lag. Hij was vertrouwd met Davids profetische psalm waarin hij Gods uitnodiging tot de Messias van Israël openbaart: "Aldus luidt het woord des HEREN tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand" (Psalm 110: 1). Jezus' geloof in de vervulling van deze woorden was een "vertrouwen bij hetgeen gehoopt is en een overtuiging aangaande wat niet gezien wordt" (Hebreeën I I: I, Leidse vert.). Paulus' woorden gelden evenzeer voor Jezus als voor anderen:
"Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet?" (Romeinen 8:24).
Als Jezus, toen Hij op aarde was, de herinnering had van eeuwig leven met God in de hemel, en ook met zekerheid wist alles wat zou gebeuren, dan was Hij zeker niet "in alle opzichten aan zijn broeders gelijk geworden" (Hebreeën 2: 17). Wat voor verzoeking kon er zijn als het gevolg daarvan reeds bij voorbaat vaststond? Noach, Abraham, Mozes illustreren het geloof dat aan Gods belofte vasthoudt en de onbekende toekomst met vertrouwen tegemoet gaat. Noach bouwde een grote ark op het vaste land enkel op grond van Gods bevel, toen er geen enkele aanwijzing was van de komst van een uitgestrekte watervloed. Abraham ondernam een reis naar een verafgelegen land, "zonder te weten waar hij komen zou". Mozes gaf het aanzien en de rang van iemand die gezien werd als een dochter van Farao prijs omdat zijn blik op de toekomst gevestigd was. Zo was het ook met Jezus. Als Gods eniggeboren Zoon was Hij uniek, maar als de Zoon van Maria had Hij gedurende zijn proeftijd deel aan de beperkingen van leven in een lichaam van vlees en bloed. Op grond van zijn gehoorzaamheid tot de kruisdood toe heeft God Hem uitermate verhoogd en verheerlijkt met zijn eigen goddelijke attributen. •
- Met de Bijbel in de hand (Maandblad van de Broeders in Christus)