A
|
LS gevolg van zijn unieke geboorte had Jezus de maagd Maria als moeder en de Schepper van hemel en aarde als Vader. De gevolgen hiervan zijn te zien in zijn leven op aarde. Alvorens in te gaan op de unieke Persoon van Gods eniggeboren Zoon, zoals dit in de vier evangeliën te aanschouwen is, willen wij de aandacht richten op het leven van Jezus als Mens, geboren uit de maagd Maria.
Bij zijn geboorte had Maria kunnen zeggen, wat Adam van Eva zei: "Dit is nu been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees" (Genensis 2:23). Als zij terugzien op Jezus' leven op aarde zijn de schrijvers van het Nieuwe Testament expliciet: "Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen" (Hebreeën 2: 14).
Er is nergens in de evangeliën enige suggestie dat men Jezus anders beschouwde dan als een Mens. Zowel zijn discipelen als zijn vijanden schreven zijn wonderen toe aan bovennatuurlijke invloed. In zijn rede op de Pinksterdag beschreef Petrus Hem met de woorden: "Jezus, de Nazoreeër, een man, u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft" (Handelingen der apostelen 2:22). Hij gaf dezelfde verklaring van Jezus' wonderen in zijn toespraak in het huis van Cornelius: "want God [die Hem gezalfd had] was met Hem" (Handelingen der apostelen 10:38). Jezus maakte als jongen dezelfde ontwikkeling van lichaam en geest door als andere adolescenten. "En Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen" (Lucas 2:52).
Na zijn vasten in de woestijn had Hij honger; na veel lopen was Hij vermoeid. Zo uitgeput kon Hij zijn dat een hevige storm Hem niet uit zijn slaap wakker maakte. Na zijn geseling had Hij de kracht niet om de kruispaal te dragen. Bij zijn kruisiging kende Hij een intense dorst en verlangde een drank. Zijn aardse leven liep met pijn, vermoeidheid, dood en begrafenis af.
In zijn zielsleven kende Jezus dezelfde emoties als alle andere mensen. Hij is verontwaardigd als de twaalven ouders willen verhinderen hun kinderen tot Hem te brengen; toornig als Hij ziet hoe geldgierigen een markt hebben gebracht in Gods heiligdom. Als Hij merkt hoe het volk te lijden heeft door gebrek aan goede leiders, en als een kudde zonder herders is, is Hij met ontferming bewogen. Hij kan verrast worden door het ongeloof van zijn vroegere dorpsgenoten in Nazareth en verbaasd als een heidense soldaat meer vertrouwen op zijn genezingskracht stelt dan zijn eigen volksgenoten. Het onbegrip van zijn discipelen stelt Hem telkens teleur en Israëls weigering Hem te erkennen als Heiland wekt in Hem bedroefdheid en Hij weent over
Jeruzalem. Hij stelt vragen om informatie te winnen: "Hoe lang is het al, dat dit hem overkomt?", "Hoeveel broden hebt gij?" Het enige dat in deze scala van menselijke emoties ontbreekt is berouw, het gevoel van spijt en schuld omdat Hij iets gezegd of gedaan zou hebben. In dit opzicht is Jezus uniek.
Vrij van schuld
Er waren weinigen die Jezus in de drukke en moeilijke dagen van zijn dienstbaarheid onder zijn volk zo goed kende als de man die Hij als voornaamste van zijn apostelen stelde. Vele jaren daarna ziet Petrus terug op Jezus' leven op aarde en stelt dit als voorbeeld bij uitnemendheid voor zijn lezers: "die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden; die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde" (I Petrus 2:22-23). De taal is ten dele aan een van Jesaja's Knechtprofetieën ontleend, maar de werkelijkheid van Jezus' zondeloosheid is levend in Petrus' herinnering. Hij had Jezus in confrontatie met zijn tegenstanders gezien, die Hem graag zouden hebben beschuldigd van de een of andere overtreding, en hadden Hem horen zeggen: "Wie van u overtuigt Mij van zonde?" (Johannes 8:46). De schrijvers van het Nieuwe Testament zetten Jezus' onschuld tegen de achtergrond van de vele verzoekingen die Hij heeft meegemaakt. "Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze als wij is verzocht geweest"; "Want doordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen" (Hebreeën 4: 15; 2: 18).
De verzoekingen die Jezus tegen het einde van zijn vasten in de woestijn meemaakte, zijn ontstaan blijkbaar met het ontvangen bij zijn doop van de kracht van de Geest zonder mate. Welk mens is er die nooit in de verleiding zou komen zo'n kracht voor een onjuist doel te gebruiken? 'Macht corrumpeert; absolute macht corrumpeert absoluut.' In die tijd van toewijding en voorbereiding op zijn openbare dienst onder zijn volk heeft Jezus de wensen van zijn volk in overweging genomen, die Hem in verzoeking zouden brengen. Eens verweet Hij hun dat zij Hem volgden omdat Hij hen met brood had verzadigd. Zij trachtten Hem ook met geweld koning te maken, en vroegen ook een onmiskenbaar teken - "uit de hemel" - dat Hij Israëls Messias was. Het zijn dezelfde verzoekingen waarvoor de Israëlieten gedurende hun woestijnreis zijn bezweken en het is met een woord van zijn Vader uit het boek Deuteronomium dat Jezus alle drie de verzoekingen wist te overwinnen.
Evenals alle andere mensen kende Hij de verlangens en begeerten die het menselijk leven bepalen, die de drijfveer van het leven zijn, zonder welke een mens apathisch en lusteloos zou zijn. Hieruit, leert Jacobus ons, ontstaat ook de zonde. Vandaar dat er van Jezus staat geschreven: "Christus heeft Zichzelf niet behaagd" (Romeinen 15:3). Zijn roep: "Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij (Mattheus 16:24) geeft te kennen dat Hij Zichzelf verloochend heeft, en voordat Hij Zich te Golgotha letterlijk liet kruisigen, zijn eigen wensen en verlangens genegeerd heeft.
Als de zaak anders was geweest, had Jezus zijn volmaakte overwinning niet op één lijn kunnen stellen met de onvolkomen overwinningen van zijn volgelingen, zeggende: "Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon" (Openbaring 3:21).
Waarom Jezus de overwinning heeft behaald terwijl geen enkel ander mens dit heeft kunnen doen, zal in deze studie nader bekeken worden. Maar er mag nu al vastgesteld worden dat verzoekingen, om reëel te zijn, onvermijdelijk de mogelijkheid van falen inhouden. In het geval van Jezus zal dit voor ons haast onmogelijk zijn, maar niet omdat zijn zondeloosheid reeds bij voorbaat vaststond. Wat voor verzoeking is dat, wanneer het onmogelijk is dat een mens faalt? Waar in dat geval is de spanning, de strijd en de aanvechting?
De Zoon des mensen
Wij gebruiken persoonsnamen om gemakkelijk een bepaald persoon aan te duiden. In Israël had een naam ook de functie iets van die persoon te vertellen. Jezus noemde Zichzelf "de Zoon des mensen" (=de zoon van een mens ). Dit komt in poëtisch parallellisme in de Schrift voor als een intensievere vorm van mens'. Bijvoorbeeld: "God is geen man dat Hij liegen zou; of een mensenkind, dat Hij berouw zou hebben" (Numerieken 23: 19); "Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar Hem omziet?"(Psalm 8) Jezus dan, zoals sommigen hebben gedacht, de naam "Zoon des mensen" gekozen om aan te geven dat Hij door en door Mens is, en zijn verbondenheid met andere mensen te benadrukken? Een betere verklaring is dat Hij de naam ontleend heeft aan Daniëls nachtgezicht, waar hij een mensenzoon - zag, die van de aarde tot God in de hemel werd geleid om van Hem regeringsmacht over alle mensen te ontvangen.
Toch is deze heerschappij geworteld in Jezus' Menszijn. Bij de schepping had God gezegd: "Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen ... over de gehele aarde" (Genesis 1:26-27). David overpeinst deze woorden als hij onder de uitgestrekte nachthemel met zijn ontelbare lichtpunten staat en met bewondering denkt aan de verheven taak die God de mens heeft gegeven door al zijn schepsels op aarde onder zijn toezicht te plaatsen. "Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd" (Psalm 8:7).
De apostelen en de schrijver van deze brief aan de Hebreeën zien in deze woorden een profetie van de heerschappij van Christus en de zijnen over "de toekomende wereld": "Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft .. alles heeft Hij aan zijn voeten onderworpen" (Hebreeën 2:5-9; 1 Corinthiërs 15:25-27). Zo beschouwd is Jezus' koningschap geworteld in zijn Menszijn en dit wilde Hij aangeven door Zich "de Zoon des mensen" te noemen. _
Vervolg > Jezus van Nazareth #3 De Zoon van God
- Met de Bijbel in de hand
++
vindt ook om te lezen
Mogelijkheid tot leven