Showing posts with label geheimenis. Show all posts
Showing posts with label geheimenis. Show all posts

Monday, 11 May 2015

Bijbel, helm van de zaligheid en het zwaard van de Geest ter onderricht



“{Schepping en wet vertellen Gods eer} Een psalm van David, voor de koorleider. (19:2) De hemel vertelt Gods eer, het gewelf verkondigt het werk van Zijn handen.” (Psalmen 19:1 HSV)

 “1  {De wet van de Tien Geboden} Toen sprak God al deze woorden: 2 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft. 3 U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.” (Exodus 20:1-3 HSV)

 “Zo zegt de Heere HEERE: Dat zal niet bestaan en dat zal niet gebeuren!” (Jesaja 7:7 HSV)

 “Toen stak de HEERE Zijn hand uit en raakte mijn mond aan. En de HEERE zei tegen mij: Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond.” (Jeremia 1:9 HSV)

 “Gelooft u niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot u spreek, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar de Vader, Die in Mij blijft, Die doet de werken.” (Johannes 14:10 HSV)

 “En neem de helm van de zaligheid en het zwaard van de Geest, dat is Gods Woord,” (Efeziërs 6:17 HSV)

 “Hij zei verder: Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes bedekte zijn gezicht, want hij was bevreesd God aan te kijken.” (Exodus 3:6 HSV)

 “Maar wij weten dat de Zoon van God gekomen is en ons het verstand heeft gegeven om de Waarachtige te mogen kennen; en wij zijn in de Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon, Jezus Christus. Die is de waarachtige God en het eeuwige leven.” (1 Johannes 5:20 HSV)

 “U bent het waard, Heere, te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de kracht, want U hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil bestaan zij en zijn zij geschapen.” (Openbaring 4:11 HSV)

 “2 {Bevelen van de HEERE aan Mozes} (6:1) Toen sprak God tot Mozes en zei tegen hem: Ik ben de HEERE. 3 (6:2) Ik ben aan Abraham, Izak en Jakob verschenen als God de Almachtige, maar met Mijn Naam HEERE ben Ik hun niet bekend geweest.” (Exodus 6:2-3 HSV)

 “13 Maar jij zegt: Wat weet God ervan? Zou Hij door de donkere wolken heen oordelen? 14 De wolken zijn voor Hem een schuilplaats, zodat Hij niet ziet; en Hij wandelt over de omtrek van de hemel.” (Job 22:13-14 HSV)

 “5 De Levieten Jesua, Kadmiël, Bani, Hasabneja, Serebja, Hodia, Sebanja en Petahja zeiden: Sta op, loof de HEERE, uw God, van eeuwigheid tot eeuwigheid, en laat men Uw heerlijke Naam {Uw heerlijke Naam-Letterlijk: de naam van Uw heerlijkheid.} loven, die boven alle lof en prijs verheven is. 6 U bent het, HEERE, U alleen. U hebt de hemel gemaakt, de allerhoogste hemel {de allerhoogste hemel-Letterlijk: de hemel der hemelen.} en heel het leger erin, de aarde en al wat daarop is, de zeeën en al wat daarin is, en U doet dat alles leven, en de menigte aan de hemel buigt zich voor U neer. 7 U bent de HEERE, de God Die Abram hebt uitgekozen en hem hebt uitgeleid uit Ur van de Chaldeeën, en U hebt zijn naam veranderd in Abraham.” (Nehemia 9:5-7 HSV)

 “7  Luister, Mijn volk, en Ik zal spreken, Israël, Ik zal onder u getuigen: Ik, God, ben uw God. 8 Niet om uw offers zal Ik u straffen, want uw brandoffers houd Ik voortdurend voor ogen. 9 Toch hoef Ik uit uw huis geen jonge stier te nemen of bokken uit uw kooien, 10 want al de wilde dieren in het woud zijn van Mij, de dieren op duizend bergen. 11 Ik ken alle vogels van de bergen, het wild van het veld is bij Mij. 12 Als Ik honger had, Ik zou het u niet zeggen; want van Mij is de wereld en al wat zij bevat. 13 Zou Ik stierenvlees eten of bokkenbloed drinken? 14 Offer dank aan God en kom aan de Allerhoogste uw geloften na. 15 Roep Mij aan in de dag van benauwdheid; Ik zal u eruit helpen en u zult Mij eren. 16  Maar tot de goddeloze zegt God: Hoe durft u over Mijn verordeningen te vertellen en Mijn verbond in uw mond te nemen? 17 Want ú haat de vermaning en werpt Mijn woorden achter u weg.” (Psalmen 50:7-17 HSV)

 “11 En Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, anderen als profeten, weer anderen als evangelisten en nog weer anderen als herders en leraars, 12 om de heiligen toe te rusten tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, 13 totdat wij allen komen tot de eenheid van het geloof en van de kennis van de Zoon van God, tot een volwassen man, tot de maat van de grootte van de volheid van Christus, 14 opdat wij geen jonge kinderen meer zouden zijn, heen en weer geslingerd door de golven en meegesleurd door elke wind van leer, door het bedrog van de mensen om op listige wijze tot dwaling te verleiden, {om … te verleiden-Letterlijk: tot de listige verleiding van de dwaling.}” (Efeziërs 4:11-14 HSV)

 “{Karakter en doel van de prediking} En ik, broeders, toen ik bij u kwam, ben niet gekomen om u met voortreffelijkheid van woorden of van wijsheid het getuigenis van God te verkondigen,” (1 Corinthiërs 2:1 HSV)

 “9 Maar het is zoals geschreven staat: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, dat is wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben. 10 Aan ons echter heeft God het geopenbaard door Zijn Geest. De Geest immers onderzoekt alle dingen, zelfs de diepten van God.” (1 Corinthiërs 2:9-10 HSV)

 “14 Maar de natuurlijke mens neemt de dingen van de Geest van God niet aan, want ze zijn dwaasheid voor hem. Hij kan ze ook niet leren kennen, omdat ze geestelijk beoordeeld worden. 15 De geestelijke mens beoordeelt wel alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld. 16 Want wie heeft de gedachten van de Heere gekend, dat hij Hem zal onderrichten? Maar wij hebben de gedachten van Christus.” (1 Corinthiërs 2:14-16 HSV)

 “Wie heeft de Geest van de HEERE gepeild en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen?” (Jesaja 40:13 HSV)

 “5 dat in andere tijden niet bekendgemaakt is aan de mensenkinderen, zoals het nu geopenbaard is aan Zijn heilige apostelen en profeten door de Geest, 6 namelijk dat de heidenen mede-erfgenamen zijn en tot hetzelfde lichaam behoren en mededeelgenoten zijn van Zijn belofte in Christus, door het Evangelie,” (Efeziërs 3:5-6 HSV)

 “opdat hun harten bemoedigd mogen worden, samengevoegd in de liefde, en zij tot heel de rijkdom van de volle zekerheid van het inzicht mogen komen, om het geheimenis te leren kennen van God, en van de Vader en van Christus,” (Colossenzen 2:2 HSV)

 “Spreek niet ten aanhoren van een dwaas, want hij zal het verstand in uw woorden verachten.” (Spreuken 23:9 HSV)

 “1  En dit zijn de laatste woorden van David. David, de zoon van Isaï, spreekt; de man die hoog is opgericht, spreekt, de gezalfde door de God van Jakob, en lieflijk in psalmen van Israël. 2 De Geest van de HEERE heeft door mij gesproken, en Zijn woord is op mijn tong.” (2 Samuël 23:1-2 HSV)

 “Mannenbroeders, dit Schriftwoord moest vervuld worden dat de Heilige Geest bij monde van David van tevoren gesproken heeft over Judas, die gids geweest is voor hen die Jezus gevangennamen;” (Handelingen 1:16 HSV)

 “En zij waren het niet met elkaar eens en zij gingen uiteen nadat Paulus dit ene woord gezegd had: Terecht heeft de Heilige Geest door Jesaja, de profeet, tegen onze vaderen gezegd:” (Handelingen 28:25 HSV)

 “Zij onderzochten op welke en wat voor tijd de Geest van Christus, Die in hen was, doelde, toen Hij tevoren getuigde van het lijden dat op Christus komen zou, en ook@ van de heerlijkheid daarna.” (1 Petrus 1:11 HSV)

 “20 Dit moet u allereerst weten, dat geen enkele profetie van de Schrift een eigenmachtige uitleg toelaat; 21 want de profetie is destijds niet voortgebracht door de wil van een mens, maar heilige mensen van God, door de Heilige Geest gedreven, hebben gesproken.” (2 Petrus 1:20-21 HSV)

 “Maar de Trooster, de Heilige Geest, Die de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u in alles onderwijzen en u in herinnering brengen alles wat Ik u gezegd heb.” (Johannes 14:26 HSV)

 “16 Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de rechtvaardigheid, 17 opdat de mens die God toebehoort, volmaakt zou zijn, tot elk goed werk volkomen toegerust.” (2 Timotheüs 3:16-17 HSV)

 “Daarom danken ook wij God zonder ophouden dat u, toen u van ons het gepredikte Woord van God hebt ontvangen, het ook aangenomen hebt, niet als een mensenwoord, maar (zoals het werkelijk is) als Gods Woord, dat ook werkzaam is in u die gelooft.” (1 Thessalonicen 2:13 HSV)

 “Want alles wat eertijds geschreven is, is tot onze onderwijzing eerder geschreven, opdat wij in de weg van volharding en vertroosting door de Schriften de hoop zouden behouden.” (Romeinen 15:4 HSV)

 “Al deze dingen nu zijn hun overkomen als voorbeelden voor ons, en ze zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, over wie het einde van de eeuwen gekomen is.” (1 Corinthiërs 10:11 HSV)

 “49 ¶ Denk aan het woord \@gesproken\@ tot Uw dienaar, waarop U mij deed hopen. 50 ¶ Dit is mij tot troost in mijn ellende: dat Uw belofte mij levend heeft gemaakt.” (Psalmen 119:49-50 HSV)

 “7 Het beginsel van wijsheid is: verwerf wijsheid, en bij alles wat je verwerft: verwerf inzicht! 8 Houd haar hoog en zij zal je verheffen. Zij zal jou vereren, als je haar omhelst. 9 Zij zal je hoofd een bevallige krans geven, jou een sierlijke kroon schenken.” (Spreuken 4:7-9 HSV)

 “Een verstandig hart zoekt kennis, maar de mond van dwazen voedt zich met dwaasheid.” (Spreuken 15:14 HSV)

 “Bij wie in de goede aarde gezaaid is, dat is hij die het Woord hoort en begrijpt, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de één honderd-, de ander zestig-, en de ander dertig voudig.” (Mattheüs 13:23 HSV)

 “Maar voor de volwassenen is er het vaste voedsel, voor hen die hun zintuigen door het gebruik ervan geoefend hebben om te kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad.” (Hebreeën 5:14 HSV)

 “Aan deze vier jongemannen nu gaf God kennis en verstand van allerlei geschriften, en wijsheid, en Daniël gaf Hij inzicht in allerlei visioenen en dromen.” (Daniël 1:17 HSV)

 “Er is geen wijsheid, er is geen inzicht, en er is geen raad tegen de HEERE.” (Spreuken 21:30 HSV)

 “Luister naar raad en neem vermaning aan, opdat u uiteindelijk wijs wordt.” (Spreuken 19:20 HSV)

 “7 Denk na over wat ik zeg, maar laat de Heere u inzicht geven in alle dingen. 8  Houd in gedachten dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, uit het nageslacht van David, overeenkomstig mijn Evangelie. 9 Daarvoor lijd ik verdrukkingen en draag zelfs boeien als een misdadiger. Maar het Woord van God is niet gebonden. 10 Daarom verdraag ik alles ter wille van de uitverkorenen, opdat ook zij de zaligheid in Christus Jezus zouden verkrijgen, met eeuwige heerlijkheid.” (2 Timotheüs 2:7-10 HSV)

 “zoals U Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat Hij eeuwig leven geeft aan allen die U Hem gegeven hebt.” (Johannes 17:2 HSV)

 “Maar wij weten dat de Zoon van God gekomen is en ons het verstand heeft gegeven om de Waarachtige te mogen kennen; en wij zijn in de Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon, Jezus Christus. Die is de waarachtige God en het eeuwige leven.” (1 Johannes 5:20 HSV)

 “2 voor koningen en allen die hooggeplaatst zijn, opdat wij een rustig en stil leven zullen leiden, in alle godsvrucht en waardigheid. 3 Want dat is goed en welgevallig in de ogen van God, onze Zaligmaker, 4 Die wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis van de waarheid komen.” (1 Timotheüs 2:2-4 HSV)


*




+

Vindt ook:
  1. Bijbel, Gods Woord ingegeven nuttig tot lering, tot bestraffing, tot verbetering en tot onderwijzing
  2. Het woord van de Ware God gegeven voor wijsheid te vergaren
  3. Bijbel, Gods Woord tot opvoeding (NBG51)
  4. De heilige geest zal alle dingen welke gezegd zijn in herinnering terugbrengen

Wednesday, 11 February 2009

De Wederkomst en de Eindtijd #5 De Verlosser uit de hemel

De Wederkomst en de Eindtijd
Voorafgaand:
    De Wederkomst en de eindtijd #1 Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan
    De Wederkomst en de eindtijd #2 Blik op de nabije toekomst
    De wederkomst en de eindtijd #3 Let op de Vijgeboom
    De Wederkomst en de eindtijd #4 De komende toorn
    Vervolg
    De Wederkomst en de eindtijd #6 De Dagen van Noach en Lot


    DE VERLOSSER UIT DE HEMEL

    MET welk een blijdschap en dankbaarheid zien de schrijvers van het Nieuwe Testament terug op het leven, de dood en de opstanding van Christus, de beloofde en door enkelen zo lang verwachte Verlosser! Zij worden niet moe de betekenis van zijn offer uit te leggen: “Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” (Titus 2: 11). “Maar toen de goedertierenheid en mensenliefde van onze Heiland en God verscheen ... “ (Titus 3:4; verg. 1 Johannes 4:9). “Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u ... “ (1 Petrus 1 :20). “ ... het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen” (1 Johannes. 1 :2).

    In al deze passages gebruikt de schrijver óf het werkwoord phaneroo óf het daarmee verwante epiphaino, alle twee afgeleid van het woord phaino dat betekent “schijnen, licht geven, duidelijk worden”. Gods genade en heil, zeggen de apostelen, is niet meer een verwachting voor de toekomst, opgesloten in de geschriften en visioenen van profeten voorafgeschaduwd in de rituelen van de wet van het oude verbond. De genade is nu verschenen, als een licht in de wereld, duidelijk voor iedereen: “de duisternis gaat voorbij en het waarachtige licht schijnt (phaino) reeds” (1 Johannes 2:8).

    In andere passages gebruikt Paulus het woord apokalupto, of het zelfstandig naamwoord apokalupsis, in plaats van phaneroo of epiphaino. Daarmee legt hij de nadruk op het openbaar worden van iets dat eertijds een geheimenis was (kalupto = bedekken of verbergen): “de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring (apokalupsis) van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen. maar thans geopenbaard (phaneroo) “ (Romeinen. 16:25-26); “ wij werden onder de wet in verzekerde bewaring gehouden met het oog op het geloof, dat geopenbaard zou worden” (Galaten. 3:23); “het geheimenis van Christus, dat ten tijde van vroegere geslachten niet be­kend is geworden aan de kinderen der mensen zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen ... “ (Efezen. 3:5).

    In deze passages beschouwt Paulus de komst van Christus als een nieuwe fase in de ontplooiing van Gods eeuwige voornemen. De mensheid had in onwetendheid van Gods heilsplan geleefd, maar de openbaring van zijn heil door de komst van Christus bracht een ingrijpende verandering, zodat alle mensen voortaan genoodzaakt zijn voor of tegen Hem te beslissen.

    Christus geopenbaard in heerlijkheid Maar hoe groot de vreugde ook moge zijn, dat Gods genade in Christus open­baar is geworden en het licht onder de mensen schijnt, de apostelen zijn allerminst mensen die alleen maar terugblikken naar die verschijning: “Want de genade Gods is verschenen ... om ons op te voeden, zodat wij ... bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus” (Titus 2:11-13). “ ... u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd” (1 Petrus 1:5).

    Het heil is gekomen, het verzoe­ningswerk is volbracht - en toch is de wereld nog steeds vol van leed, verdriet en kwaad. Zelfs zij die geloven moeten nog worstelen tegen de zonde en tegen de sterfelijkheid die in hen heerst. En hoewel Christus na zijn lijden verheerlijkt is en aan de rechterhand van de Vader is gezeten en “alle macht in de hemel en op aarde” (Mattheus 28: 18) ontvangen heeft, kent de wereld Hem niet; de keizer in Rome en zijn stadhouders heersen nog steeds alsof er niets aan de hand is. Maar het evangelie aangaande het eeuwige voornemen Gods is niet beperkt tot een geestelijke boodschap en een onzichtbare heerschappij in de harten van een minderheid van de mensen. Daarom zien de apostelen, overeenkomstig de profetieën van het Oude Testament, uit naar een volle ontplooiing van dat voornemen en de openbaring van wat nog verborgen is, wanneer het licht en de glorie van Christus in de gehele wereld zullen schijnen. Hun gehele verlangen is gericht op de openbaring (apokalupsis) van Christus, voor Wie de overgrote meerderheid van de mensen geen plaats in hun leven heeft (1 Petrus 1: 7,13; 1 Corinthiërs 1 :7). Daarom zal die dag vreselijk zijn voor velen die buiten Hem gerekend hebben: “Maar op de dag, waarop Lot uit Sodom ging, regende vuur en zwavel van de hemel en verdelgde hen allen. Op dezelfde wijze zal het gaan op de dag, waarop de Zoon des mensen geopenbaard (apokalupto) wordt” (Lucas 17:30).

    Het gaat er niet alleen om dat Christus wederkomt; het zal ook een openbaring (apokalupsis) van zijn heerlijkheid zijn (1 Petr. 4:13). De macht en majesteit die de Vader Hem verleend heeft bij zijn hemelvaart (Filipenzen. 2:9-11) zijn thans niet algemeen bekend, maar dan zal elk oog Hem zien (Openbaring 1 :7) en elke knie zich voor Hem moeten buigen: “ bij de openbaring (apokalupsis) van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht, in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte” (2 Thessalonicenzen. 1:7-9).

    De glans van zijn verschijning

    Met de openbaring van de heerlijkheid van Christus zijn wij dicht in de buurt gekomen van de denkbeelden die met zijn verschijning (phaneroo, epiphaino) verbonden zijn. En aangezien het schijnen van dat grote licht elk ander licht van zijn glans berooft, is het niet verwonderlijk dat het idee van het oordeel zo dikwijls hiermee gepaard gaat. Immers, de verschijning van Christus werpt de vraag op in hoeverre wij gedurende ons leven in het licht van Christus hebben gewandeld of in hoeverre wij eigen heerlijkheid hebben gezocht, een heer­lijkheid die onvermijdelijk verdwijnen zal wanneer Hij verschijnt. “En nu kinderkens, blijft in Hem, opdat wij, als Hij zal geopenbaard (phaneroo) worden, vrijmoedigheid hebben en voor Hem niet beschaamd staan bij zijn komst” (1 Johannes 2:28).

    Zijn verschijning liefhebben

    Het is evenwel niet Paulus’ bedoeling dat zijn lezers de verschijning van Christus zullen vrezen. Integendeel, want die verschijning zal de vervulling van al hun hoop en verwachting betekenen. Zolang Christus uitblijft, leven zij in geloof, vervuld met een innerlijke vreugde en vrede; zij ervaren in hun eigen leven de zegenende, sterkende hand van hun Here. Pas bij de wederkomst van de Here zullen de gelovigen het heil ontvangen dat Christus voor hen bewerkstelligd heeft en dat nu al eeuwen voor hen is weggelegd: “.een levende hoop, een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis; die in de hemelen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard (apokalupto) te worden in de laatste tijd” (1 Petrus 1: 4,5).

    Er is dus geen enkele reden tot vrees: “voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid, welke te dien dage de Here ... mij zal geven, doch niet alleen mij, maar ook allen die zijn verschijning (epiphaneia) hebben liefgehad” (2 Timotheus 4:8).

    Ook Petrus gebruikt dit beeld van een krans: “En wanneer de opperherder verschijnt (phaneroo) zult gij de onverwelkelijke krans der heerlijkheid verwerven” (l Petrus 5:4). Petrus noemt zich in hetzelfde hoofdstuk “een deelgenoot van de heerlijkheid, welke zal geopenbaard (apokalupto) worden” (v. 1). Wanneer dus Christus als Koning wederkomt en Zich in al zijn heerlijkheid aan een verraste wereld openbaart, dan zullen ook zijn volgelingen geopenbaard worden. Het zijn in al de eeuwen sinds Christus’ eerste verschijning “niet vele wijzen, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken” geweest (l Corinthiërs 1 :26) en de mensheid in het algemeen besefte niet dat dezen aangenomen waren als zonen en dochters van God. Maar bij de komst van Christus zal dit duidelijk worden. Paulus spreekt van “het openbaar worden der zonen Gods” (Romeinen 8: 19), terwijl Johannes schrijft: “Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard (phaneroo) wat wij zijn zullen; maar wij weten dat, als Hij zal geopenbaard zijn (phaneroo), wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is” (l Johannes 3:2).

    Christus’ heerlijkheid aanschouwen

    Hoe moet dit worden verstaan? In de brief aan de Hebreeën vergelijkt de schrijver de dood van Christus - die eens en voor altijd verzoening maakt en zijn heengaan tot God, met het werk van de hogepriester op de grote Verzoendag onder de wet van Mozes. Eén keer per jaar ging de hogepriester het allerheiligste binnen met het bloed van een offer voor het gehele volk. Als hij er weer uit kwam verscheen hij voor het verzamelde volk met de vrucht van zijn werk, vergiffenis en verzoening. Zo zal ook de komst van Christus zijn: “zo zal ook Christus, nadat Hij Zich éénmaal geofferd heeft om veIer zonden op Zich te nemen, ten tweeden male zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten” (Hebreeën 9:28).

    Bij zulke gelegenheden was de hoge­priester bevoegd het volk te zegenen. Toen Aäron tot priester gewijd werd “gingen Mozes en Aäron in de tent der samenkomst en toen zij er weer uitkwa­men, zegenden zij het volk, en de heer­lijkheid des Heren verscheen aan het gehele volk” (Levieten 9:23). De vorm van de priesterlijke zegen doet hieraan den-ken: “De Here zegene en behoede u; de Here doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; de Here verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede.”

    De belofte die in deze woorden besloten ligt, zal zeker in vervulling gaan wanneer Christus in de volle ‘epiphaneia’ van zijn heerlijkheid verschijnt. Omdat zij in dit leven zijn heerlijkheid hebben aanschouwd, zullen zijn volgelingen niet vernietigd worden door de glans van zijn verschijning (verg. 2 Thessalonicenzen. 2:8). Zij zullen Hem aanschouwen in al zijn glorie, en daarbij zal de tegenwoordige geestelijke verandering voltooid worden met een verandering van lichaam: “En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is [een zinspeling op het stralen van Mozes’ gelaat], de heerlijkheid des Heren weerspiegelen (of ‘aanschouwen’ S.v.), veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is” (2 Corinthiërs 3:18).

    De verlossing van het lichaam

    Zij worden veranderd; de kinderen Gods worden openbaar. Zoals wij al eerder zeiden, het evangelie is niet beperkt tot een geestelijke boodschap, een innerlijke bevrijding en wedergeboorte. De openbaring van Christus’ glorie zal de gehele wereld doordringen; zij omvat de materiële werkelijkheid van al Gods scheppingswerk: “omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods” (Romeinen 8:21). En deze kinderen Gods zullen er allereerst deel aan hebben; hun gehele wezen, lichaam en geest, zal bevrijd worden van deze “dienstbaarheid aan de vergankelijkheid”, en zal deel hebben aan de volmaaktheid en glorie van Christus: “wij zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam” (Romeinen 8:23).

    Christus’ heerlijkheid zal dan pas ten volle geopenbaard worden wanneer zij weerspiegeld wordt in een verloste schepping en vooral in verloste mensen, volmaakt naar geest en naar lichaam:
    “Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt” (Filipenzen. 3:20,21). “Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God. 
    Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid” (Colosenzen 3:3,4). G. J