Exceeding Great and Precious Promise |
---|
"For your heavenly Father knoweth that ye have need of all these things. But seek ye first the kingdom of God, and His righteousness; and all these things shall be added unto you." Matt. 6:32,33 |
Let us seek the Kingdom as the preeminent matter of our lives. . . . If seeking the Kingdom seems to hinder some of our earthy prospects, so much the better. The Master said it must cost us our all. R5048:c2,p5 If the Kingdom was made first, all their earthly needs would be supplied. R5917:c2,p4 |
Looked at by Marcus Ampe from a Christian viewpoint.
De wereld bekeken vanuit een Christelijke visie door Marcus Ampe
Friday, 24 December 2010
Exceeding Great and Precious Promise
Friday, 5 February 2010
Belief of the things that God has promised
Faith
"The first step along the way of life, ... , is belief of the things that God has promised. This is enjoined by Jesus when he gave his last commission to the apostles: "Go ye into all the world, and preach the gospel to every creature. He that believeth and is baptized shall be saved but he that believeth not shall be condemned " (Mark 16:15, 16). "Go ye therefore, and teach all nations, baptizing them in the name of the Father, and of the Son, and of the Holy Spirit: teaching them to observe all things whatsoever I have commanded you: and, lo, I am with you always, even unto the end of the world" (Matt. 28:18-20). When men are so "taught" by the word of God, they manifest faith in the things He has promised. Without this faith men are not well pleasing to God (Heb. 11:6). In support of their teaching the Apostles turn to the Old Testament to find in Abraham an outstanding illustration of the way to secure God's approval. "Abraham believed in the Lord; and he counted it to him for righteousness" (Gen. 15:6). The whole of the fourth chapter of Romans is devoted to unfolding the implication of this statement; and at the end of the chapter Paul declares that it was "not written for Abraham's sake alone, but for us also, to whom righteousness shall be imputed, if we believe on God" (Rom. 4:23, 24). "The gospel is the power of God unto salvation", but it is ineffective unless it is believed; so Paul adds "to everyone that believeth" (Rom. 1:16)
In Acts, Chapter 10, we read of a centurion, Cornelius, described as a devout man, and one that feared God with all his house, devoted to almsgiving and to prayer, who was told by the angel of God to send men to Joppa for Peter: "he shall tell thee what thou oughtest to do" (Acts 10:6). As we think of the exemplary character of the man, judged by human standards, we might wonder what he lacked to be approved of God. His devoutness and goodness in themselves were evidently not sufficient. The phrase, "What thou oughtest to do", has the authoritative ring of a divine imperative. With the angel's assurance that he "shall tell thee words whereby thou and all thy house shall be saved" (11:14). Cornelius accordingly sent for Peter. When Peter arrived, Cornelius informed him: "We are all here present before God, to hear all things that are commanded thee of God" (10:33). Peter then recounted the work of Jesus, showed that it was witnessed by the writings of the goodness and declared that "whosoever believeth in him shall receive remission of sins" (verse 43).
When a person "believes" or has "faith" in the Bible sense, he is fully persuaded of the truth of those things which are taught in the Scriptures. Belief is based on knowledge -- in the absence of knowledge there is no true faith: and Paul makes the emphatic declaration, truly reasonable when all the facts are considered, that without faith it is impossible to please God; for he that cometh to God must believe that he is, and that he is a rewarder of them that diligently seek him" (Heb. 11:6). To believe He is "a rewarder" presupposes an understanding of those "exceeding great and precious promises by which we might become partakers of the divine nature, having escaped the corruption that is in the world through lust" (2 Peter 1:4). "Ye are saved by grace through faith" (Eph. 2:8); for, in the words of both Old and New Testaments, "the just shall live by faith"."
- John Carter
-------
God's Way
Chapter 10
The Way of Life
Part I - God's Conditions
Overtuiging voor de dingen die God beloofde
Geloof
„De eerste stap langs de manier van het leven,…, is geloof in de dingen die de God heeft beloofd. Dit werd opgelegd door Jezus toen hij zijn laatste commissie aan de apostelen gaf: „Ga in de gehele wereld, en predik het evangelie aan elk schepsel. Hij dat gelooft en gedoopt wordt zal worden gespaard maar hij dat niet gelooft zal worden veroordeeld „(Markus 16:15, 16). „Ga daarom, en onderwijs alle naties, hen dopende in naam van de Vader, en van de Zoon, en van de Heilige Geest: hen onderwijzend om alle dingen waar te nemen van om het even welke aard heb ik u bevolen: en, weet dat ik altijd met u ben, zelfs tot het eind van de wereld " (Mattheüs 28:18 - 20). Wanneer de mensen zo door het woord van God „worden onderwezen“, vertonen zij geloof in de dingen die hij heeft beloofd. Zonder dit geloof stellen de mensen God niet goed tevreden. (Hebreeën 11:6). Tot steun van het hun onderwijs gaan de Apostelen terug tot het Oude Testament om in Abraham een opmerkelijke illustratie van de manier te vinden om de goedkeuring van de God te beveiligen. „Abraham geloofde in de Heer; en rekende het aan hem voor oprechtheid " (Genesis 15:6). Het geheel van het vierde hoofdstuk van de brief aan de Romeinen is toegewijd aan het openen van de implicatie van deze verklaring. En aan het eind van het hoofdstuk verklaart Paulus dat het „niet alleen voor het belang van Abraham, maar ook voor ons werd geschreven, aan wie de oprechtheid zal worden toegeschreven, als wij in God geloven“ (Romeinen 4:23, 24). Het „evangelie is de macht van God tot redding“, maar het is ondoeltreffend tenzij het wordt geloofd; zo voegt Paulus eraan toe „aan iedereen wie gelooft“ (Romeinen 1:16)
In Handelingen, Hoofdstuk 10, lezen wij over een centurion, Cornelius, die als godsvruchtige mens, wordt beschreven en een die, met heel zijn huis, God vreesde, toegewijd aan liefdadigheid en aan gebed, die door de engel van God werd verteld om mensen naar Joppa voor Petrus te sturen: „hij zal je vertellen wat je het best zou doen“ (Handelingen 10:6). Aangezien wij aan het voorbeeldige karakter van de man denken, geoordeeld door menselijke normen, zouden wij kunnen benieuwd zijn wat er ontbrak om door God goedgekeurd te kunnen worden. Zijn toegewijdheid en goedheid in zich volstonden klaarblijkelijk niet. De uitdrukking, „wat jij het best zou moeten doen“, heeft de gebiedende wijze van een goddelijke verplichting. Met de verzekering van de engel dat hij „je woorden zal vertellen waardoor jij en geheel je huis worden bewaard“ (11: 14). Cornelius zond daarmee in overeenstemming achter Petrus. Toen Petrus aankwam, informeerde Cornelius hem: „Wij zijn allen hier aanwezig vóór God, om alle dingen te horen die je bevolen zijn door God“ (10: 33). Petrus verhaalde toen het werk van Jezus, toonde aan dat het door het geschrift van profeten werd getuigd, en verklaarde dat „wie ook maar gelooft in hem vermindering van zonden zal ontvangen“ (vers 43).
Wanneer een persoon „gelooft“ of „geloof heeft“ in de betekenis van de Bijbel, wordt hij volledig overreed van de waarheid van die dingen die in de Schriften worden onderwezen. Het geloof is gebaseerd op kennis - bij gebrek aan kennis is er geen waar geloof; en Paulus legt de nadrukkelijke verklaring af, echt redelijk wanneer alle feiten worden overwogen, dat zonder geloof het onmogelijk is God te believen; voor hij die tot God komt moet geloven dat Hij is, en dat hij een beloner is van hen die naar hem vol overgave streven" (Hebreeën 11:6). Om te geloven dat hij een „beloner“is veronderstelt dit een inzicht in die „overschrijdend grote en kostbare beloften waardoor wij deelnemers van de goddelijke aard zouden kunnen worden, ontsnapt zijnde aan de corruptie die in de wereld is door verlangen“ (2 Petrus 1:4) is. „Jij wordt gered door gunst door geloof“ (Efeziërs 2:8); voor, in de woorden van zowel Oude als Nieuwe Testament, „de eerlijken zullen leven door geloof”.
- John Carter
Gods Weg; Hoofdstuk 10; Deel I de Voorwaarden van de God
Tuesday, 20 October 2009
Het Woord van God een hamer
Onze onkunde van de beloften die God ons in de Schrift gegeven heeft, heeft gemaakt dat we ons die beloften niet in geloof konden toeëigenen. Anders zouden ze als dynamiet de obstakels op ons pad opgeblazen hebben en ons triomfantelijk door de barrière van bergen naar de andere kant gebracht hebben. Hoeveel hebben we niet gemist doordat we het Woord niet kennen!
Thursday, 3 September 2009
Exceeding Great and Precious Promise
Exceeding Great and Precious Promise |
---|
"For your heavenly Father knoweth that ye have need of all these things. But seek ye first the kingdom of God, and His righteousness; and all these things shall be added unto you." Matt. 6:32,33 |
Let us seek the Kingdom as the preeminent matter of our lives. . . . If seeking the Kingdom seems to hinder some of our earthy prospects, so much the better. The Master said it must cost us our all. R5048:c2,p5 If the Kingdom was made first, all their earthly needs would be supplied. R5917:c2,p4 |
Related articles
Wednesday, 11 February 2009
Laat Gods beloften schijnen op jouw problemen
"Laat Gods beloften schijnen op jouw problemen"
- Corrie Ten Boom
"De Zoon Gods, Christus Jezus, die door ons onder u is verkondigd,
door mij en Silvanus en Timoteus,
Hij was niet ‘Ja en Neen’; in Hem was slechts ‘Ja’,
Want alle beloften van God zijn in Hem waar gemaakt.
Daarom spreken wij door Hem ook ons ‘Amen, Ja, zo is het’, God ter ere.”
2 Corinthiërs 1:19-20
Beste God, breng een oplossing voor al mijn problemen
en laat Uw goedheid schijnen over mijn leven
Let God's promises shine on your problems
- Corrie Ten Boom
"For the Son of God, Jesus Christ, ...
For all the promises of God in Him are Yes,
and in Him Amen,
to the glory of God through us."
2 Corinthians 1:19-20
Dear God, bring a solution to all my problems
and let your goodness shine on my life.
Frans Floris - The Sacrifice of Jesus Christ, Son of God, Gathering and Protecting Mankind - WGA7949 (Photo credit: Wikipedia) |
Related articles
Thursday, 4 December 2008
Uitkijken naar twee adventen
Broeder Russell wees op het feit dat The Emphatic Diaglott, die in 1864 voor het eerst in complete vorm met een interlineaire Engelse woord-voor-woordvertaling was verschenen, het bewijs overlegde dat de Griekse uitdrukking par·ou'si·a „tegenwoordigheid" betekende. In zijn traktaat analyseerde Russell het bijbelse gebruik van die term en verklaarde: „Het Griekse woord dat algemeen wordt gebruikt om de tweede advent aan te duiden — Parousia, dikwijls vertaald met komst — betekent onveranderlijk een persoonlijke tegenwoordigheid, in de zin van gekomen zijnde, aangekomen, en betekent nooit in aantocht zijn, in de zin waarin wij het woord komst gebruiken."
Het woord parousía betekent letterlijk „bij [iemand] zijn", want het is een samenstelling van het Griekse voorzetsel para („bij") en ousía („zijn"). In A Greek-English Lexicon, door Liddell en Scott (Deel II, blz. 1343, 2de kolom), wordt als eerste definitie van parousía het Engelse woord voor „tegenwoordigheid" gegeven. Als tweede definitie wordt het Engelse woord voor aankomst gegeven met de vermelding: „Vooral voor een bezoek van een koning of een hoge functionaris." In overeenstemming hiermee wordt in de Theological Dictionary of the New Testament (door Gerhard Friedrich), in Deel V, als „De algemene betekenis" het Engelse woord voor „tegenwoordigheid" gegeven (blz. 859). Onder „Het technische gebruik van de termen", in het hellenisme, kan men vervolgens lezen: „1. Het bezoek van een heerser." Op bladzijde 865 wordt over „Het technische gebruik van pareimi [werkwoord] en parousía in het N.T." gezegd: „In het N.T. worden de termen nooit voor de komst van Christus in het vlees gebruikt, en parousía heeft nooit de betekenis van wederkomst. Het denkbeeld van meer dan één parousía wordt pas in de latere Kerk aangetroffen."
Velen hebben onvervulde verwachtingen gekoesterd met betrekking tot de dag van Jehovah. Sommige vroege christenen in Thessalonika zeiden: ’Jehovah’s dag is reeds aangebroken!’ (2 Thessalonicenzen 2:2) Maar er waren twee fundamentele redenen waarom die dag niet ophanden was. Over een van die redenen had de apostel Paulus gezegd: „Wanneer zij zeggen: ’Vrede en zekerheid!’, dan zal een plotselinge vernietiging ogenblikkelijk over hen komen" (1 Thessalonicenzen 5:1-6). Als men de huidige gebeurtenissen aanschouwt kan men er niet naast kijken dat wij mogelijk bij de „tijd van het einde" kunnen zijn waar wij wachten op de vervulling van die woorden der verlossing (Daniël 12:4). De Thessalonicenzen misten nog een bewijsvoering dat Jehovah’s grote dag aangebroken was, want Paulus vertelde hun: „Die dag komt niet tenzij eerst de afval komt" (2 Thessalonicenzen 2:3). Toen Paulus die woorden (omstreeks 51 G.T.) optekende, was „de afval" van het ware christendom nog niet volledig tot ontwikkeling gekomen. Thans zien wij in de christenheid de volle bloei ervan. Maar hoewel de verwachtingen van die getrouwe gezalfden in Thessalonika, die God tot in de dood getrouw zijn blijven dienen, niet vervuld werden, hebben zij uiteindelijk een hemelse beloning ontvangen (Openbaring 2:10). Ook wij zullen beloond worden als wij in afwachting van Jehovah’s dag getrouw blijven.
De bijbel brengt „de grote dag van Jehovah" in verband met „de tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus" (2 Thessalonicenzen 2:1, 2). De zogenoemde kerkvaders hielden er met betrekking tot Christus’ wederkomst, zijn tegenwoordigheid en zijn duizendjarige regering verschillende denkbeelden op na (Openbaring 20:4). In de tweede eeuw G.T. koesterde Papias van Hiërapolis verwachtingen omtrent een fabuleuze vruchtbaarheid van de aarde gedurende de duizendjarige regering van Christus. Justinus Martyr sprak herhaaldelijk over Jezus’ tegenwoordigheid en verwachtte dat het herstelde Jeruzalem de zetel van zijn koninkrijk zou zijn. Irenaeus van Lyon leerde dat Jezus na de vernietiging van het Romeinse Rijk zichtbaar zou verschijnen, Satan zou binden en in het aardse Jeruzalem zou regeren.
De historicus Philip Schaff merkte op dat „het meest opvallende punt" in de periode vóór het concilie van Nicea in 325 G.T. „het geloof [was] in een aan de algemene opstanding en het algemene oordeel voorafgaande en door de verheerlijkte Christus op aarde uitgeoefende zichtbare regering die duizend jaar zou duren en waarin de opgestane heiligen zouden delen". In A Dictionary of the Bible, onder redactie van James Hastings, staat: „Tertullianus, Irenaeus en Hippolytus zien nog steeds uit naar een ophanden zijnde Advent [van Jezus Christus]; maar met de Alexandrijnse Vaders komt er een verandering in het gedachtengoed. . . . Toen Augustinus het Millennium met de periode van de strijdende Kerk vereenzelvigde, werd de Tweede Advent naar een verre toekomst geschoven."
De eerste Advent kunnen wij nu reeds in herinnering brengen. Laat ons daarom dezer dagen stil staan bij de verlossing die ons met de geboorte van Jezus Christus voor het voetlicht is gebracht.
Wij kunnen onze medebewoners onze hoop uitdrukken en hen er van verzekeren dat wij kunnen vertrouwen op al de beloften die God ons heeft geopenbaard. Wij moeten gewoon sterk blijven en ons geloof in hoop en vertrouwen blijven onderbouwen en laten funderen in de Kerk van God waarvan Christus het fundament is.
Naar Christus wederkomst moeten wij nu uitkijken en geduld oefenen dat Jehovah de Allerhoogste de Grote Verwachting tot volbrenging brengt. "Wacht op den Heer, wees sterk en onversaagd; ja, wacht op den Heer." (Ps 27:14 LU)"13 Indien ik niet het geloof had gehad de goedheid van Jehovah te zien in het land der levenden —!14 Hoop op Jehovah; wees moedig en laat uw hart sterk zijn.
Ja, hoop op Jehovah." (Ps 27:13-14 NWV)3 Ook zal geen van hen die op u hopen, beschaamd worden.
Beschaamd zullen worden wie trouweloos handelen zonder succes. (Ps 25:3 NWV)
24 Weest moedig, en moge UW hart sterk zijn,
GIJ allen die op Jehovah wacht. (Ps 31:24 NWV)31 maar wie op Jehovah hopen, zullen nieuwe kracht verkrijgen. Zij zullen opvaren met vleugels als arenden. Zij zullen rennen en niet mat worden; zij zullen wandelen en niet moe worden." (Jes 40:31 NWV)
Dankzij Jehovah kunnen wij de hoop op Verlossing hebben (Ps 62:5)
Johannes schreef in zijn Openbaring:
3 Toen hoorde ik een luide stem, afkomstig van de troon, zeggen: „Zie! De tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven, en zij zullen zijn volken zijn. En God zelf zal bij hen zijn. 4 En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan." (Re 21:3 NWV)
David was ook bewust van de verlossende kracht van het gebed en hoefde niet te wachten op gunstaflevering tot de komst van Christus.
3 Toen richtte ik mijn aangezicht op Jehovah, de [ware] God, ten einde [hem] te zoeken met gebed en met smekingen, met vasten en zak en as. 4 Ik bad dan tot Jehovah, mijn God, en deed belijdenis en zei:
„Ach Jehovah, de [ware] God, de grote en de vrees inboezemende [God], die het verbond en de liefderijke goedheid in acht neemt jegens hen die hem liefhebben en jegens hen die zijn geboden onderhouden, 5 wij hebben gezondigd en onrecht gedaan en goddeloos gehandeld en zijn weerspannig geweest; en er is van uw geboden en van uw rechterlijke beslissingen afgeweken. 6 En wij hebben niet geluisterd naar uw knechten, de profeten, die in uw naam tot onze koningen, onze vorsten en onze voorvaders en tot heel het volk van het land hebben gesproken. 7 Aan u, o Jehovah, behoort de rechtvaardigheid, maar aan ons de schaamte van aangezicht, zoals op deze dag, aan de mannen van Juda en aan de inwoners van Jeruzalem en aan allen van Israël, degenen die dichtbij zijn en degenen die ver weg zijn in alle landen waarheen gij hen verdreven hebt wegens hun ontrouw waarmee zij tegen u gehandeld hebben. (Ps 9:3-7)
116 1 heb waarlijk lief, want Jehovah hoort mijn stem, mijn smekingen. 2 Want hij heeft zijn oor tot mij geneigd, En al mijn dagen zal ik roepen. (Ps 116:1-2 NWV)
Naar het einde van het burgerlijk jaar kunnen wij eens overlopen wat wij al of niet goed of slecht gedaan hebben. Waar wij in de fout zijn gegaan kunnen wij na gaan of wij dat weer recht kunnen zetten. Laat ons daar vergiffenis vragen waar wij verkeerd gehandeld hebben. Met nieuwjaar komen de kinderen meestal hun Nieuwjaarswensen brengen. Zorgen wij er eerst voor dat het oude goed recht gezet is.
Kunnen nu reeds genieten, voor dat Christus wederkomt van mogelijke verlossingen? Ons geloof zal ons ook de kracht kunnen geven om weerstand te bieden aan de moeilijkheden van de dag. Met vertrouwen kunnen wij nu reeds genieten van vele oplossingen en verder blijven uitkijken vol verwachting naar Christus wederkomst en de eeuwige verlossing.
13 Moge de God die hoop geeft, U vervullen met alle vreugde en vrede doordat GIJ gelooft, opdat GIJ overvloedig moogt zijn in hoop met kracht van heilige geest. (Ro 15:13 NWV)
" Wees niet bevreesd, want Ik ben met u; wees niet beangst, want Ik ben uw God; Ik maak u sterk en sta u bij, Ik ondersteun u met mijn zegenrijke rechterhand." (Jes 41:10 WV78)
" Geeft de zwakke handen weer kracht, maakt sterk de bevende knieen. Zegt tot allen die radeloos zijn: ‘Houdt moed, weest niet bang, hier is uw God, Hij brengt de wraak mee, de goddelijke vergelding, Hij brengt u redding.’" (Jes 35:3-4 WV78)
" Jahwe, uw God, is binnen uw muren, een reddende held. Hij zal opgetogen zijn van blijdschap om u en zijn liefde opnieuw laten blijken. Luidkeels roept Hij zijn vreugd om u uit." (Sef 3:17 WV78)
" Wacht dan de Heer en wees sterk, onbezweken van hart. Wacht dan de Heer." (Ps 27:14 WV78)
"5 Waarlijk, wacht stil op God, o mijn ziel, Want van hem [komt] mijn hoop. 6 Waarlijk, hij is mijn rots en mijn redding, mijn veilige hoogte; Ik zal niet aan het wankelen worden gebracht. 7 Op God rust mijn redding en mijn heerlijkheid.
Mijn sterke rots, mijn toevlucht is in God. "(Ps 62:7-7 NWV)
" Toen hoorde ik een machtige stem die riep van de troon: ‘Zie hier Gods woning onder de mensen! Hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij.’" (Opb 21:3-4 WV78)
Verdere lektuur > Het grootste geschenk ons gegeven