Showing posts with label Maleachi. Show all posts
Showing posts with label Maleachi. Show all posts

Tuesday, 10 February 2009

De Wederkomst en de eindtijd #4 De komende toorn

De Wederkomst en de eindtijd

DE KOMENDE TOORN

MALEACHI, de laatste profeet in het Oude Testament, voorzag dat de komst van Christus een crisis onder het volk Israël zou brengen: "plotseling zal tot zijn tempel komen de Here, die gij zoekt... Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan als Hij verschijnt?" (Maleachi 3:1-2).

Jezus waarschuwde zijn volk voor de heilloze consequenties van de verwer­ping van Hem. Zij waren de zonen van hen die Israëls profeten hadden gedood en door Hem, de grootste van alle dienaars die God tot zijn volk had gezon­den, te verwerpen, zouden zij de maat van hun vaderen vol maken (Mattheus 23:32). "Want er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u ver­treden en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag" (Lucas 19-43-44).

Zelfs nadat de Joodse autoriteiten Jezus aan de Romeinse stadhouder hadden overgeleverd met de eis dat Hij gekruisigd zou worden, gaf God hun de gelegenheid tot inzicht te komen door het getuigenis van de apostelen dat Jezus uit de doden opgewekt was. Toen zij zelfs dit getuigenis niet geloofden en ook de apostelen vervolgden, was Gods straffende gericht op de Joden onver­mijdelijk. Paulus verweet zijn volk als "Joden, die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde de maat hunner zonden vol maken. De toorn is over hen gekomen tot het einde" (1 Thessalonicensen 2:15-16).

Enkele jaren na het schrijven van deze brief is het einde gekomen, even­als Jezus had voorzegd. "Want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk, en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevange­nen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zal door heide­nen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn" (Lucas 21 :23-24). De Joodse opstand tegen de Romeinse bezetters van het land in 67 na Chr. liep uit op de verwoesting drie jaar later van Jeruzalem, het afbranden van de tempel, het verbannen van een groot deel van het volk uit zijn land en zijn eeuwenlange verstrooiing overal in de wereld.

De geschiedenis herhaalt zich

Een vergelijkbare catastrofe was eeu­wen tevoren over de Joden gekomen. De kroniekschrijver vertelt hoe Jeruza­lem door Babel verwoest werd en de tempel in brand gestoken omdat het volk Gods profeten had verworpen. "De HERE, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen, vroeg en laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning, maar zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en hoonden zijn profeten, totdat de gram­schap des HEREN zich zozeer tegen zijn volk verhief, dat geen herstel meer moge­lijk was. Hij deed de Chaldeeën tegen hen optrekken... Zij verbrandden het huis Gods en braken de muren van Jeruzalem af... Ook voerde hij hen naar Babel" (2 Kroniken 36:15 e.v.).

De toorn Gods

De catastrofale verwoesting van Jeru­zalem en de tempel door de Chal­deeën en de Romeinen, als direct ge­volg van de verwerping van Gods pro­feten en zijn eniggeboren Zoon, biedt een helder inzicht in de betekenis van wat de Bijbel de toorn Gods noemt. In de eerste plaats blijkt dat, verre van een plotselinge opwelling van gramschap te zijn, Gods straf alleen kwam na lang­durige en onverzettelijke ongehoorzaam­heid. God noemt Zich "barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goeder­tierenheid en trouw" (Exodus 34:6) en de heilsgeschiedenis verschaft vele voor­beelden van zijn vergevensgezindheid. Het lange wachten op de dag des He­ren, verklaart Petrus, is niet omdat Hij talmt, "maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verlo­ren gaan, doch dat allen tot bekering ko­men" (2 Petrus 3:9).

In de tweede plaats is Gods toorn zijn tegen zonde gerichte, actieve en straffende oordeel, de werking en het gevolg van een niet te verontschuldigen verwerping van zijn geboden. "U alleen heb Ik gekend uit alle geslachten van het aardrijk; daarom zal Ik al uw onge­rechtigheden aan u bezoeken", zei God door zijn profeet Amos (3:2). In het volgende hoofdstuk vermeldt de profeet een reeks straffen van toenemende hevigheid. Toch is Gods toorn altijd be­grensd en in vergelijking met zijn liefde, kortstondig. "Een kort ogenblik heb Ik u verlaten, maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij nemen; in een uitstorting van toorn heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Losser, de HERE" (Jesaja 54:7-8).

In de derde plaats zegt Gods toorn echter niet alleen iets over wat Hij doet maar ook over wat Hij is. Al spreekt Paulus op enkele plaatsen van de toorn, deze is niet op te vatten als een zelf­standig werkende macht, 'het onvermij­delijke proces van oorzaak en gevolg in een moreel heelal' of een noodlot, maar liever als Gods bewogenheid tegenover mensen die schuldig zijn aan opzettelijke overtreding van zijn gebo­den.

De dag van toorn

Paulus spreekt herhaaldelijk van de komende toorn en heeft daarbij voor ogen de dag van Christus' wederkomst in de eindtijd. Hij waarschuwt de onge­lovige Joden van zijn tijd dat zij door hun weerbarstigheid en onboetvaardig­heid bezig zijn toorn op te hopen "te­gen de dag des toorns en der openba­ring van het rechtvaardig oordeel Gods, die een ieder vergelden zal naar zijn werken" (Romeinen 2:5). Hij richt de aan­dacht op "de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht, in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aange­zicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer Hij komt" (2 Thessalonicensen 1 :7-9).

Het boek Openbaring spreekt van de dag van de toorn van God en van het Lam. Johannes hoort het bevel aan zeven engelen: "Gaat heen en giet de zeven schalen van de gram­schap Gods uit op de aarde" (16:1). Met de zevende hiervan wordt verkondigd: "Het is geschied" (v.17).

Dit is de taal van symboliek. Profe­ten stellen tegenover de kortstondige uitstorting van Gods oordeel de lang­durige zegeningen die na het verwijde­ren van kwaad uit de samenleving zullen volgen: "eenjaar van het welbehagen des HEREN en een dag der wraak van onze God" (Jesaja 63:2).
In ditzelfde boek ziet Johannes vierentwintig oudsten, de symbolische vertegenwoordigers van Gods volk, die Hem loven omdat Hij voorgoed een einde aan menselijke machtsuitoefening op aarde heeft gebracht door de wereld te brengen onder de rechtvaardige heerschappij van zijn Gezalfde: "Wij danken U, Here God, Almachtige, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; en de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten, profeten en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven" (11: 17-18).

Wat de uitwerking van Gods gericht letterlijk zal betekenen is ons niet be­kend. Er zijn profetieën die Gods oor­deel vergelijken met de zondvloed en hieraan toevoegen: "er blijven weinig stervelingen over" (Jesaja 24:6). Dezelfde profeet zegt: "Want zie, de HERE zal komen als vuur om zijn toorn te openbaren. Te vuur en te zwaard zal de HERE gericht oefenen over al wat leeft, en de versla­genen zullen talrijk zijn" (66: 16).

Het mag voor ons een troost zijn te weten dat Gods toorn niet in tegen­spraak is met zijn liefde en dat Hij gezegd heeft: "Zou Ik een welgevallen hebben aan de dood van de goddeloze? Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve?" (Ezechiël 18:23). Het uitroeien van zonde is een noodza­kelijke ingreep, nodig om Gods eind­doel met de wereld te realiseren, wan­neer zijn dienaars ingaan tot het para­dijs dat hij beloofd heeft, voor altijd vrij van zonde.
"Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uit­spreiden. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens, en God zal alle tranen van hun ogen afwissen" (Openbaring 7:15-17). -

Vervolg De Verlosser uit de hemel

- Met de Bijbel in de hand