Het is de Allerhoogste die zich zelf bekend maakt en ons verteld wat Zijn Naam is. Maar Hij zegt ook dat Zijn Naam moet bekend gemaakt worden.
In de Heilige Schrift kunnen wij ook waarschuwingen zien voor diegenen die de Naam van God vergeten zijn of hem opzij schuiven.
Het gebod om Gods Naam niet zo maar te gebruiken wordt in het Hebreeuws geschreven "nodt" "in het niets". Voor hen die Gods Naam in het niets laten verdwijnen of zo gebruiken alsof Hij niets of Niemand is.
In de Katholieke Canussius Vertaling wordt voor het tetragrammaton Jahweh geschreven. Wat ook zou kunnen weergegeven worden door JHVH of JHWH zo als het er stond in de originele teksten en in het Hebreeuws kan gelezen worden als YahuWah of Jehovah.
In Henry's Bijbelverklaring (ca. 1714; in 1912 in een herziene vertaling uitgegeven door J. H. Kok) kunnen wij in een voetnoot bij Genesis 2:4 vinden: "Een naam gegeven aan den Schepper, . . . en die is Jehovah, waarvoor wij in onze overzetting steeds het woord HEERE in kapitale letters gebruiken, om aan te duiden, dat er in het oorspronkelijke Jehovah staat." Men kan zich dan wel de vraag stellen waarom men gewoonweg niet het oorspronkelijke woord plaatste.
Ook de veel gebruikte Statenvertaling treft schuld voor het weglaten van Jehoah's Naam. Op de titelpagina van de Statenvertaling uitgave van 1762 staat: "Wordende hier in ook, om gewigte en bekende redenen, Gods Gedenk-Naam JEHOVAH onvertaald gehouden." De naam staat overal in de Hebreeuwse Geschriften.
Wij moeten niet enkel denken dat enkel in het Oude Testament Gods Naam voorkwam. Jezus haalde trouwens meerdere malen de teksten uit de Oude Boekrollen aan. In "Het Nieuwe Testament" (Herziene Voorhoeve-uitgave, 1982) vinden wij in de voetnoot bij Matthéüs 1:20 staan: "'Heer', zonder lidwoord in het Gr[ieks], duidt hier, zoals dikwijls in het N.T., de naam Jahweh aan." ("Jehovah" in de uitgave van 1931.)
Hoe recenter de uitgaven van Bijbelvertalingen hoe minder wij de echte Naam van God zien staan. Zoals door de profeten voorspeld werd de Naam van God "verdoken" of weggemoffelt an werd eigenlijk een voor God verfoeilijke naam van een andere god vermeld: "ba-al" in een wereld van "Baal" of wereld van heren, waar men wil opkijken naar een "Heer". Maar wij hoeren niet zo maar op te kijken naar zo maar een Heer. Alsook moeten wij niet deze persoon die wij hoogachten op gelijke grond plaatsen als andere heren of noemen "Heer des heren" of "Heere Heere". Die genoemde "Slechts één Heere heeft een Naam, en het is die die wij horen te gebruiken.
“(44-21) of,
hadden wij de naam van onzen god soms vergeten, onze handen naar vreemde goden geheven:” (Psalmen 44:20 Canis)
“hoe lang nog zijn die profeten van zin, leugenprofeten te blijven, profeten van hun eigen verzinsels? zijn ze van plan, mijn volk
mijn naam te laten vergeten door de dromen, die ze vertellen de een aan den ander: zoals hun vaderen mijn naam voor báal hebben vergeten?” (Jeremia 23:26-27 Canis)
“(2-18) dan zal ze weer jubelen als op de dag van haar jeugd, toen ze optrok uit het land van Egypte. op die dag zal het zijn, is de godsspraak van Jahweh,
dat ze mij zal noemen: "mijn man," en
niet meer "mijn báal"!” (Hosea 2:16 Canis) ba-al = heer
“nu verscheen Elias voor het verzamelde volk en sprak: hoe lang blijft ge nog op twee gedachten hinken?
als Jahweh god is, dien hem dan;
is het báal, dan moet ge báal dienen. het volk wist er niets op te antwoorden.” (1 Koningen 18:21 Canis)
“ook Set werd een zoon geboren, dien hij Enos noemde; en deze begon
de naam van Jahweh aan te
roepen.” (Genesis 4:26 Canis)
“nu verscheen Jahweh aan Abram, en sprak: dit land zal ik aan uw nageslacht geven. toen bouwde hij daar een altaar
ter ere van Jahweh, die hem verschenen was.” (Genesis 12:7 Canis)
“en god sprak verder tot Moses: dit moet gij aan Israëls kinderen zeggen:
Jahweh, de god uwer vaderen, de god van Abraham, de god van Isaäk en de god van Jakob zendt mij tot u!"
dit is voor eeuwig mijn naam; zo zal ik heten van geslacht tot geslacht.” (Exodus 3:15 Canis)
“de kelk der redding hef ik omhoog, en
roep de naam van Jahweh aan;” (Psalmen 116:13 Canis)
“ik breng U dan een offer van dank, en
roep de naam van Jahweh aan,” (Psalmen 116:17 Canis)
“
roept gij dan
uw god aan; en ik zal
Jahweh aanroepen. hij, die antwoordt door het vuur,
die is god! heel het volk riep: dat is goed!” (1 Koningen 18:24 Canis)
“gerechte vader, wel heeft de wereld U niet gekend, maar ik heb U gekend; en zij hebben erkend, dat gij mij hebt gezonden.” (Johannes 17:25 Canis)
“waarachtig, mijn volk zal er
mijn naam leren kennen; ja, op die dag zal het weten, dat ik het ben, die zegt: hier ben ik!” (Jesaja 52:6 Canis)
“(11:18) zwaard, hef u op tegen mijn herder, tegen den man die mij nastaat, is
de godsspraak van Jahweh der heirscharen! sla den herder: de schapen worden verstrooid; ook op de herdersknapen leg ik mijn hand. (11-19) in heel het land, is de godsspraak van Jahweh, zullen twee derden worden uitgeroeid en sterven, slechts één derde blijft erin over. (11-20) dat derde deel zal ik door het vuur laten gaan; ze smelten, zoals men zilver smelt; ze louteren, zoals goud wordt gelouterd. dan zal het mijn naam aanroepen, en ik zal het verhoren. dan zal ik zeggen: dit is mijn volk; en
zij zullen zeggen: Jahweh, mijn god!” (Zacharia 13:7-9 Canis)
“ik bleef toezien: zie, op de berg Sion stond het lam, en tezamen met hem honderd vier en veertig duizend, die zijn naam en
de naam van zijn vader op hun voorhoofden hadden geschreven.” (Openbaring 14:1 Canis)
“
ik ben Jahweh; dit is mijn naam! mijn glorie sta ik niemand af, aan geen beelden mijn eer.” (Jesaja 42:8 Canis)
“hoort hemelen, want ik ga spreken, luister, aarde, naar de woorden van mijn mond;” (Deuteronomium 32:1 Canis)
+
"Aangezien het Tetragram nog steeds voorkwam in de exemplaren van de Griekse bijbel die de Geschriften van de vroege kerk vormden, is het redelijk te geloven dat de schrijvers van het N[ieuwe] T[estament] bij het doen van aanhalingen uit de Schrift, het Tetragram in de bijbeltekst bewaarden." ( George Howard van de Universiteit van Georgia in Journal of Biblical Literature; Jaargang 96, nr. 1, maart 1977, blz. 76, 77.)
Zij die Christus willen volgen moeten ook Jezus volgen in het kenbaar maken van Gods Naam. Het is die
Naam van God die tot in de eeuwigheid zal moeten klinken.
"God [zei] . . . tot Mozes: 'Dit dient gij tot de zonen van Israël te zeggen: "
Jehovah, de God van uw voorvaders . . . heeft mij tot u gezonden."
Dit is mijn naam tot onbepaalde tijd, en dit is de gedachtenis aan mij van geslacht tot geslacht.'" (Exodus 3:15)
"Dit heeft
de [
Soevereine]
Heer Jehovah gezegd: '. . . En
ik zal mijzelf stellig grootmaken en mijzelf heiligen en mijzelf doen kennen voor de ogen van vele natiën;
en zij zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.'" (Ezechiël 38:17, 23)
"Degenen die Jehovah vreesden [spraken] met elkaar, elkeen met zijn metgezel, en Jehovah bleef aandacht schenken en luisteren. En er werd voorts een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven voor degenen die
Jehovah vrezen en voor degenen die
aan zijn naam denken." (Maleachie 3:16)
"[
Jezus bad tot zijn Vader:] Ik
heb hun [zijn volgelingen]
uw naam bekendgemaakt en zal hem bekendmaken." (Johannes 17:26)
"Simeon heeft nauwgezet verteld hoe God voor de eerste maal zijn aandacht op de natiën heeft gericht om uit hen
een volk voor zijn naam te nemen." (Handelingen der Apostelen 15:14)
Indien wij willen behoren tot het Volk van God moeten wij
Zijn Naam gebruiken en eren.
Aan bepaalde mensen heeft God Zijn Naam niet bekend gemaakt. Anderen willen dan weer niet van Zijn Naam weten. Voor diegenen die hem kunnen horen en er meer over kunnen te weten komen, komt het er op aan te durven kiezen en de Naam van God te willen herkennen en erkennen. In dien wij een persoonlijke relatie met de Schepper van hemel en aarde willen aangaan, moeten wij dan ook Zijn persoonlijke naam als de Naam van de enige Ware God aanvaarden en gebruiken. (Jesaja 42:8; 54:5)
"
Ik ben Jehovah.
Dat is mijn naam; en aan niemand anders zal ik mijn eigen heerlijkheid geven, noch mijn lof aan gehouwen beelden." (Jesaja 42:8)
"Want uw
Grote Maker is uw echtgenoot-eigenaar,
Jehovah der legerscharen is zijn naam;" (Jesaja 54:5)
"2 En God sprak verder tot Mozes en zei tot hem: "
Ik ben Jehovah. 3 En aan Abraham, Isaäk en Jakob ben ik altijd verschenen als
God de Almachtige, maar
wat mijn naam Jehovah betreft, daarmee heb ik mij niet aan hen
bekendgemaakt. 4 En ook heb ik mijn verbond met hen opgericht om hun het land Kanaän te geven, het land van hun inwonende vreemdelingschap, waarin zij als vreemdelingen hebben vertoefd." (Exodus 6:2-4)