T
|
EGEN het einde van de laatste week van zijn leven op aarde zat jezus met enkele discipelen op de Olijfberg. Tegenover hen, aan de andere kant van het steile Kidrondal, lag de nieuwe, imposante tempel van Herodes de Grote. jezus had zojuist, toen Hij voor de allerlaatste keer de tempel verliet, gesproken van zijn volkomen verwoesting. Zijn woorden hebben de discipelen blijkbaar verrast, zodat zij deze gelegenheid gebruikten om meer hierover te weten te komen. "Zeg ons, wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding der wereld?" (Mattheus 24:3).
In antwoord op deze vragen sprak jezus uitvoerig over toekomstige gebeurtenissen en vooral met het oog op wat zijn volgelingen zouden meemaken. Het profetische gedeelte bestaat uit drie delen:
I. v.4-14: "Het begin der weeën".
De gebeurtenissen die de verwoesting van Jeruzalem en de tempel zouden voorafgaan. Jezus waarschuwt voor voorbarige verwachtingen en verleiding door valse profeten. De gebeurtenissen die Hij noemt oorlogen en geruchten van oorlogen, hongersnoden, aardbevingen en pestziekten - moeten niet gezien worden als tekenen van Christus' wederkomst. "Ziet toe, weest niet verontrust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet ... Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn." Na zijn opstanding heeft Christus zijn discipelen de opdracht gegeven het evangelie te verkondigen aan de ganse schepping. Dertig jaar later heeft Paulus gesproken van de voorlopige vervulling van deze opdracht door te zeggen dat het evangelie "verkondigd is in de ganse schepping onder de hemel" (Colosenesen 1:23).
2. v.15-29: De verwoesting vanJeruzalem en de val van de staat Israël. Discipelen in de stad zijn aangeraden te vluchten terwijl dit nog mogelijk is. De situatie die Jezus voor ogen heeft, past bij Israël in de eerste eeuwen is niet van toepassing op het land in deze tijd. Vanwege de winterse regen zouden de wegen onbegaanbaar zijn en in een tijd toen de joden de sabbat in acht namen, zou reizen op sabbat zeer moeilijk zijn. Opnieuw waarschuwt Jezus voor verleidingen, inzonderheid door het optreden van valse Messiaspretendenten.
3. v.30-51: Christus' wederkomst op de wolken des hemels.
Naar aanleiding hiervan vermaant Jezus zijn volgelingen waakzaam te zijn, want niemand weet wanneer Hij plotseling terug zal komen.
Na dit alles te hebben geopenbaard ging Jezus verder om zijn volgelingen aan te sporen steeds naar zijn wederverschijning uit te zien en in die verwachting Hem ijverig te dienen. In dit verband gaf Hij de plechtige verzekering: "Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles geschiedt" (Mattheus 24:34).
Deze woorden zijn een bekende crux interpretum, een moeilijke tekst die aanleiding heeft gegeven tot uiteenlopende verklaringen. Sommige uitleggers menen dat "dit geslacht" betrekking heeft op het menselijke ras in het algemeen of op het joodse volk. Maar afgezien van andere overwegingen de Bijbel spreekt nergens van de tijd wanneer mensen of Israël zullen ophouden te bestaan - het feit dat heidenen en joden de Zoon des mensen zullen zien komen sluit deze verklaringen volkomen uit (Mattheus 24:30; 23:39).
Anderen vatten 'geslacht' op als een generatie en definiëren deze (wat willekeurig) als een periode van vijf
endertig of veertig jaar. Dit zou dan de periode zijn vanaf de tijd die Jezus sprak tot de verwoesting van Jeruzalem (ca.30-l0). Velen in deze tijd passen de woorden liever (of ook, als een tweede vervulling) op de eindtijd, en sommige van dezen meenden dat als men als het beginpunt de oprichting van de staat van Israël in 1948 rekent, Christus terug naar de aarde zou komen niet later dan 1988. Maar deze verwachting is intussen onjuist gebleken.
Een boos geslacht
Het vorige hoofdstuk in Mattheüs (23) bevat Jezus' felle rede aan het adres van de Farizeeën en schriftgeleerden. Daarin komt een gelijkluidende tekst voor, die de sleutel biedt voor een bevredigende verklaring van de woorden in de Olijfbergrede, namelijk:
"Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht" (v.36).
Jezus beschuldigt in deze rede het historische volk Israël voor de verwerping en moord van Gods profeten. Door de eeuwen heen waren ze hierdoor bezig de beker van hun boosheid te vullen en met de kruisiging van Christus en de vervolging van zijn apostelen zou de maat vol zijn. "Daarom, zie, Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden. Van hen zult gij sommigen doden en kruisigen en van hen zult gij anderen geselen in uw synagogen en vervolgen van stad tot stad, opdat over u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten werd op de aarde, van het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zacharia ... Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht" (Mattheus 23:34-26). Jezus voegt hieraan toe een ernstige klacht tegen Jeruzalem, de historische hoofdstad en tevens vertegenwoordiger van het hardvochtige volk Israël: "Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn ... Zie, uw huis wordt aan u overgelaten. Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!"
Met deze woorden geeft Jezus te kennen dat de straf die op het volk zal komen als gevolg van hun verwerping van Gods boodschappers zal doorgaan totdat Hij terugkomt. Dit blijkt ook uit zijn profetie op de Olijfberg, waar Hij opnieuw over Jeruzalem spreekt, maar nu om zijn langdurige verwoesting te voorzeggen: "Want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk, en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn" (Lucas 21 :23-24).
lets dergelijks is te lezen in Paulus' zinspeling op jezus' profetie in zijn brief aan de gemeente te Thessalonica, waar de plaatselijke joden hem vervolgd hadden: "die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud" (1 Thessalonicensen 2: 15-16). De woorden doen ons sterk denken aan Jezus' beschuldiging van de Farizeeën en schriftgeleerden en dit geldt vooral wat Paulus aan zijn eigen klacht toevoegt: "waardoor zij te allen tijde de maat hunner zonden volmaken. De toorn is over hen gekomen tot het einde." De apostel zinspeelt op Jezus'aanklacht in Mattheüs 23: "Maakt gij de maat uwer vaderen vol! ... Al deze dingen zullen komen over dit geslacht" maar ook op de woorden: "Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan voordat dit alles geschiedt."
Het woord 'geslacht' slaat dus niet op de tijdsduur van een menselijke generatie maar op joden die Gods profeten en apostelen verwerpen. Zelfs in het Oude Testament heeft 'geslacht' de betekenis van een ongeestelijk Israël. In zijn profetische beschouwing van Israëls toekomst spreekt Mozes in zijn lied van "een verkeerd en vals geslacht" (Deuteronomium 32:5). Op deze wijze beschreef Jezus zijn tijdgenoten: "een boos en overspelig geslacht", "een ongelovig en verkeerd geslacht". Hij vroeg: "waarmede zal Ik dit geslacht vergelijken?" en zei dat Hij moest "veel lijden en verworpen worden door dit geslacht".
Wanneer we de samenhang nader bekijken valt het ons op dat Jezus niet zozeer over de kwestie spreekt van wanneer zijn profetieën in vervulling zullen gaan als van de zekerheid hiervan. De eerstvolgende woorden bevestigen dit: "De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan."
In antwoord op de vraag van de hogepriester bij zijn verhoor zei Jezus:
"Ik zeg u, van nu aan zult gij Mij zien, gezeten aan de rechterhand der Macht, en komende op de wolken des hemels" (Mattheus 26:64). Met "gij" bedoelt Hij niet alleen de individuele raadslieden voor Hem, doch het boze geslacht in het geheel dat verantwoordelijk was voor zijn kruisdood. Zij waren de vertegenwoordigers van dat Israël waarover een verharding was gekomen die zou duren, zoals Paulus eens schreef, "totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden". Want de Verlosser zal tot Sion komen om goddeloos heden af te wenden en een nieuw verbond met een gereinigd volk te sluiten (Romeinen 11). •
Vervolg >
- Met de Bijbel in de hand