Showing posts with label terugkomst. Show all posts
Showing posts with label terugkomst. Show all posts

Wednesday 1 April 2009

Christ's coming

This month's survey question:

Christ's coming: What does the Bible teach?

- Jesus will return to take believers to heaven.

- The return of Christ is only a metaphor.

- Jesus Christ is dead and will never return.

- Jesus will return to set up his Father’s kingdom.

- Don't know.

Go to www.thisisyourbible.com to submit your answer!

Wednesday 4 March 2009

Will Jesus ever return to the earth?

Onderwerp: This month's survey question:

Christ's coming: What does the Bible teach?

- Jesus will return to take believers to heaven.

- The return of Christ is only a metaphor.

- Jesus Christ is dead and will never return.

- Jesus will return to set up his Father’s kingdom.

- Don't know.

Go to www.thisisyourbible.com to submit your answer!

There are now many people who have come to believe that the Second Coming is a very important event.
For more information about the return of the Lord Jesus Christ, click on the link below:

Wednesday 11 February 2009

De Wederkomst en de Eindtijd #5 De Verlosser uit de hemel

De Wederkomst en de Eindtijd
Voorafgaand:
    De Wederkomst en de eindtijd #1 Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan
    De Wederkomst en de eindtijd #2 Blik op de nabije toekomst
    De wederkomst en de eindtijd #3 Let op de Vijgeboom
    De Wederkomst en de eindtijd #4 De komende toorn
    Vervolg
    De Wederkomst en de eindtijd #6 De Dagen van Noach en Lot


    DE VERLOSSER UIT DE HEMEL

    MET welk een blijdschap en dankbaarheid zien de schrijvers van het Nieuwe Testament terug op het leven, de dood en de opstanding van Christus, de beloofde en door enkelen zo lang verwachte Verlosser! Zij worden niet moe de betekenis van zijn offer uit te leggen: “Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” (Titus 2: 11). “Maar toen de goedertierenheid en mensenliefde van onze Heiland en God verscheen ... “ (Titus 3:4; verg. 1 Johannes 4:9). “Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u ... “ (1 Petrus 1 :20). “ ... het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen” (1 Johannes. 1 :2).

    In al deze passages gebruikt de schrijver óf het werkwoord phaneroo óf het daarmee verwante epiphaino, alle twee afgeleid van het woord phaino dat betekent “schijnen, licht geven, duidelijk worden”. Gods genade en heil, zeggen de apostelen, is niet meer een verwachting voor de toekomst, opgesloten in de geschriften en visioenen van profeten voorafgeschaduwd in de rituelen van de wet van het oude verbond. De genade is nu verschenen, als een licht in de wereld, duidelijk voor iedereen: “de duisternis gaat voorbij en het waarachtige licht schijnt (phaino) reeds” (1 Johannes 2:8).

    In andere passages gebruikt Paulus het woord apokalupto, of het zelfstandig naamwoord apokalupsis, in plaats van phaneroo of epiphaino. Daarmee legt hij de nadruk op het openbaar worden van iets dat eertijds een geheimenis was (kalupto = bedekken of verbergen): “de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring (apokalupsis) van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen. maar thans geopenbaard (phaneroo) “ (Romeinen. 16:25-26); “ wij werden onder de wet in verzekerde bewaring gehouden met het oog op het geloof, dat geopenbaard zou worden” (Galaten. 3:23); “het geheimenis van Christus, dat ten tijde van vroegere geslachten niet be­kend is geworden aan de kinderen der mensen zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen ... “ (Efezen. 3:5).

    In deze passages beschouwt Paulus de komst van Christus als een nieuwe fase in de ontplooiing van Gods eeuwige voornemen. De mensheid had in onwetendheid van Gods heilsplan geleefd, maar de openbaring van zijn heil door de komst van Christus bracht een ingrijpende verandering, zodat alle mensen voortaan genoodzaakt zijn voor of tegen Hem te beslissen.

    Christus geopenbaard in heerlijkheid Maar hoe groot de vreugde ook moge zijn, dat Gods genade in Christus open­baar is geworden en het licht onder de mensen schijnt, de apostelen zijn allerminst mensen die alleen maar terugblikken naar die verschijning: “Want de genade Gods is verschenen ... om ons op te voeden, zodat wij ... bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus” (Titus 2:11-13). “ ... u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd” (1 Petrus 1:5).

    Het heil is gekomen, het verzoe­ningswerk is volbracht - en toch is de wereld nog steeds vol van leed, verdriet en kwaad. Zelfs zij die geloven moeten nog worstelen tegen de zonde en tegen de sterfelijkheid die in hen heerst. En hoewel Christus na zijn lijden verheerlijkt is en aan de rechterhand van de Vader is gezeten en “alle macht in de hemel en op aarde” (Mattheus 28: 18) ontvangen heeft, kent de wereld Hem niet; de keizer in Rome en zijn stadhouders heersen nog steeds alsof er niets aan de hand is. Maar het evangelie aangaande het eeuwige voornemen Gods is niet beperkt tot een geestelijke boodschap en een onzichtbare heerschappij in de harten van een minderheid van de mensen. Daarom zien de apostelen, overeenkomstig de profetieën van het Oude Testament, uit naar een volle ontplooiing van dat voornemen en de openbaring van wat nog verborgen is, wanneer het licht en de glorie van Christus in de gehele wereld zullen schijnen. Hun gehele verlangen is gericht op de openbaring (apokalupsis) van Christus, voor Wie de overgrote meerderheid van de mensen geen plaats in hun leven heeft (1 Petrus 1: 7,13; 1 Corinthiërs 1 :7). Daarom zal die dag vreselijk zijn voor velen die buiten Hem gerekend hebben: “Maar op de dag, waarop Lot uit Sodom ging, regende vuur en zwavel van de hemel en verdelgde hen allen. Op dezelfde wijze zal het gaan op de dag, waarop de Zoon des mensen geopenbaard (apokalupto) wordt” (Lucas 17:30).

    Het gaat er niet alleen om dat Christus wederkomt; het zal ook een openbaring (apokalupsis) van zijn heerlijkheid zijn (1 Petr. 4:13). De macht en majesteit die de Vader Hem verleend heeft bij zijn hemelvaart (Filipenzen. 2:9-11) zijn thans niet algemeen bekend, maar dan zal elk oog Hem zien (Openbaring 1 :7) en elke knie zich voor Hem moeten buigen: “ bij de openbaring (apokalupsis) van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht, in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte” (2 Thessalonicenzen. 1:7-9).

    De glans van zijn verschijning

    Met de openbaring van de heerlijkheid van Christus zijn wij dicht in de buurt gekomen van de denkbeelden die met zijn verschijning (phaneroo, epiphaino) verbonden zijn. En aangezien het schijnen van dat grote licht elk ander licht van zijn glans berooft, is het niet verwonderlijk dat het idee van het oordeel zo dikwijls hiermee gepaard gaat. Immers, de verschijning van Christus werpt de vraag op in hoeverre wij gedurende ons leven in het licht van Christus hebben gewandeld of in hoeverre wij eigen heerlijkheid hebben gezocht, een heer­lijkheid die onvermijdelijk verdwijnen zal wanneer Hij verschijnt. “En nu kinderkens, blijft in Hem, opdat wij, als Hij zal geopenbaard (phaneroo) worden, vrijmoedigheid hebben en voor Hem niet beschaamd staan bij zijn komst” (1 Johannes 2:28).

    Zijn verschijning liefhebben

    Het is evenwel niet Paulus’ bedoeling dat zijn lezers de verschijning van Christus zullen vrezen. Integendeel, want die verschijning zal de vervulling van al hun hoop en verwachting betekenen. Zolang Christus uitblijft, leven zij in geloof, vervuld met een innerlijke vreugde en vrede; zij ervaren in hun eigen leven de zegenende, sterkende hand van hun Here. Pas bij de wederkomst van de Here zullen de gelovigen het heil ontvangen dat Christus voor hen bewerkstelligd heeft en dat nu al eeuwen voor hen is weggelegd: “.een levende hoop, een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis; die in de hemelen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard (apokalupto) te worden in de laatste tijd” (1 Petrus 1: 4,5).

    Er is dus geen enkele reden tot vrees: “voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid, welke te dien dage de Here ... mij zal geven, doch niet alleen mij, maar ook allen die zijn verschijning (epiphaneia) hebben liefgehad” (2 Timotheus 4:8).

    Ook Petrus gebruikt dit beeld van een krans: “En wanneer de opperherder verschijnt (phaneroo) zult gij de onverwelkelijke krans der heerlijkheid verwerven” (l Petrus 5:4). Petrus noemt zich in hetzelfde hoofdstuk “een deelgenoot van de heerlijkheid, welke zal geopenbaard (apokalupto) worden” (v. 1). Wanneer dus Christus als Koning wederkomt en Zich in al zijn heerlijkheid aan een verraste wereld openbaart, dan zullen ook zijn volgelingen geopenbaard worden. Het zijn in al de eeuwen sinds Christus’ eerste verschijning “niet vele wijzen, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken” geweest (l Corinthiërs 1 :26) en de mensheid in het algemeen besefte niet dat dezen aangenomen waren als zonen en dochters van God. Maar bij de komst van Christus zal dit duidelijk worden. Paulus spreekt van “het openbaar worden der zonen Gods” (Romeinen 8: 19), terwijl Johannes schrijft: “Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard (phaneroo) wat wij zijn zullen; maar wij weten dat, als Hij zal geopenbaard zijn (phaneroo), wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is” (l Johannes 3:2).

    Christus’ heerlijkheid aanschouwen

    Hoe moet dit worden verstaan? In de brief aan de Hebreeën vergelijkt de schrijver de dood van Christus - die eens en voor altijd verzoening maakt en zijn heengaan tot God, met het werk van de hogepriester op de grote Verzoendag onder de wet van Mozes. Eén keer per jaar ging de hogepriester het allerheiligste binnen met het bloed van een offer voor het gehele volk. Als hij er weer uit kwam verscheen hij voor het verzamelde volk met de vrucht van zijn werk, vergiffenis en verzoening. Zo zal ook de komst van Christus zijn: “zo zal ook Christus, nadat Hij Zich éénmaal geofferd heeft om veIer zonden op Zich te nemen, ten tweeden male zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten” (Hebreeën 9:28).

    Bij zulke gelegenheden was de hoge­priester bevoegd het volk te zegenen. Toen Aäron tot priester gewijd werd “gingen Mozes en Aäron in de tent der samenkomst en toen zij er weer uitkwa­men, zegenden zij het volk, en de heer­lijkheid des Heren verscheen aan het gehele volk” (Levieten 9:23). De vorm van de priesterlijke zegen doet hieraan den-ken: “De Here zegene en behoede u; de Here doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; de Here verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede.”

    De belofte die in deze woorden besloten ligt, zal zeker in vervulling gaan wanneer Christus in de volle ‘epiphaneia’ van zijn heerlijkheid verschijnt. Omdat zij in dit leven zijn heerlijkheid hebben aanschouwd, zullen zijn volgelingen niet vernietigd worden door de glans van zijn verschijning (verg. 2 Thessalonicenzen. 2:8). Zij zullen Hem aanschouwen in al zijn glorie, en daarbij zal de tegenwoordige geestelijke verandering voltooid worden met een verandering van lichaam: “En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is [een zinspeling op het stralen van Mozes’ gelaat], de heerlijkheid des Heren weerspiegelen (of ‘aanschouwen’ S.v.), veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is” (2 Corinthiërs 3:18).

    De verlossing van het lichaam

    Zij worden veranderd; de kinderen Gods worden openbaar. Zoals wij al eerder zeiden, het evangelie is niet beperkt tot een geestelijke boodschap, een innerlijke bevrijding en wedergeboorte. De openbaring van Christus’ glorie zal de gehele wereld doordringen; zij omvat de materiële werkelijkheid van al Gods scheppingswerk: “omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods” (Romeinen 8:21). En deze kinderen Gods zullen er allereerst deel aan hebben; hun gehele wezen, lichaam en geest, zal bevrijd worden van deze “dienstbaarheid aan de vergankelijkheid”, en zal deel hebben aan de volmaaktheid en glorie van Christus: “wij zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam” (Romeinen 8:23).

    Christus’ heerlijkheid zal dan pas ten volle geopenbaard worden wanneer zij weerspiegeld wordt in een verloste schepping en vooral in verloste mensen, volmaakt naar geest en naar lichaam:
    “Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt” (Filipenzen. 3:20,21). “Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God. 
    Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid” (Colosenzen 3:3,4). G. J

    Saturday 7 February 2009

    De Wederkomst en de eindtijd #2 Blik op de nabije toekomst



    BLIK OP DE NABIJE TOEKOMST




    D
    E laatste drie hoofdstukken van het boek Daniël bevatten een gezicht waarin een hemelse bood­schapper naar hem toekomt en zegt: "ik ben gekomen om u te verstaan te geven wat uw volk in het laatst der dagen overkomen zal; want wederom is het een gezicht aangaande de toe­komst" (10: 14).
    De profetie gaat uit van de histo­rische situatie van de Joden onder het bewind van de Perzen, die Babel on­langs veroverd hadden. Dit Perzische rijk zal ten einde komen met het op­staan van "een heldhaftige koning, die met grote heerschappij zal regeren en doen zal wat hem goeddunkt" (11:3) - een niet mis te verstane profetie van het oostwaartse oprukken vanuit Griekenland van Alexander de Grote in het jaar 333 v. Christus. Het uit­gestrekte rijk van Alexander zou van korte duur zijn: "nauwelijks is hij op­gestaan, of zijn koninkrijk zal ver­broken worden en verdeeld naar de vier windstreken des hemels; doch niet aan zijn nakomelingen zijn koninkrijk zal uiteengerukt worden en aan anderen dan dezen komen" (11 :3,4).
    Dan volgt de langdurige gevechten tussen twee van de vier Griekse rijken, dat van de Seleuciden gevestigd in wat nu Syrië en Iran heet, en dat van de Ptolemaeën in Egypte - dus ten noorden en ten zuiden van het land Israël.


    De teruggekeerde Joden daar vormden een bufferzone tussen de twee met al de nadelige gevolgen vandien (11:5­35).
    Vers 21 introduceert de Seleuci­dische koning, Antiochus Epiphanee, die in de Joodse geschiedenis zo be­rucht is wegens zijn poging de Joodse godsdienst in het land uit te roeien. Hij viel Israël en Egypte binnen, maar werd bij de tweede aanval door de onverwachte tussenkomst van de Romeinen -"schepen der Kittiërs" - teruggedreven met het gevolg dat hij "vergramd" werd tegen "het heilige verbond". "Zij zullen het heiligdom, de vesting, ontheiligen, het dagelijks offer doen ophouden en een gruwel oprichten die verwoesting brengt" (30,31). Er zou onder de Joden "loutering, schifting en zuivering teweeggebracht worden" (34,35). De dagelijkse offerdiensten, het vieren van de sabbat en heilige feesten, bezit van de heilige schriften en de besnijdenis van kinderen werden verboden op straffe van de dood. Een altaar gewijd aan Zeus Olympias werd in de tempel opgericht. Men neemt gewoonlijk aan dat de Israelieten uit deze tijd die trouw bleven tot de dood de geloofsgetuigen waren die eervolle vermelding vinden in Hebreeën 11:35­38.
    In de versen 36-39 gaat de profetie over tot het optreden van een bijzonder arrogante macht Er zijn sterke bewijzen dat hiermee Rome wordt bedoeld, die de "versterkte vestingen" van Jotapata, Marchaerus, Masada en Herodium zou verwoesten en in 70 na Christus het rijk van Israël ten val zou brengen en Jeruzalem en de tempel verwoesten. Hiermee gingen Jezus' woorden in vervulling over het volk Israël: "zij zullen vallen door de scherp­te des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heide­nen, en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn" (Lucas21 :24).

    De profetie in Daniël slaat deze periode van "de tijden der heidenen" over. Israël heeft immers bijna 2000 jaar als natie niet meer bestaan en het volk heeft verspreid geleefd in alle landen van de wereld. Vers 40 begint met: "Maar in de eindtijd" en beschrijft de situatie in Israël in de eindtijd. Evenals meer dan twee millennia eerder is er weer een macht ten noorden van Israël, die door zijn zuidwaartse aanval het volk in "grote benauwdheid" brengt (11:40-12: 1). Zoals gebruikelijk in de schrift is de beschrijving van de aanval ontleend aan de wapens en wijze van oorlogvoering in de tijd van de profetie. Er is dus geen noodzaak de "wagens en ruiters en vele schepen" letterlijk op te vatten.
    De wederkomst van Christus
    Dat deze aanval plaats zal vinden in de tijd wanneer Christus terug naar de aarde zal komen blijkt niet alleen uit het herhaalde gebruik van de term "eindtijd" (11 :40) maar ook doordat deze de tijd is van de opstanding van velen uit de doden. "Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken" (12:2). Met het oog hierop sluit de hemelse profeet zijn medede­ling af met de persoonlijke boodschap voor Daniël: "Maar gij, ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde der da­gen" (Daniël 12: I 3).

    Weest ook gij bereid
    De bijbel leert ons bepaalde ontwik­kelingen te verwachten, maar achteraf bekeken blijkt dat de wijze waarop deze tot stand komen gewoonlijk heel anders is dan wat men verwacht had. Het doel is niet dat we vandaag kunnen weten wat in de kranten van morgen zal komen te staan. Een onevenwichtige belangstelling in wat men, aan de hand van Bijbelse profetieën, te verwachten heeft, kan ons al te gemakke­lijk afleiden van onze belangrijkste verantwoordelijkheid: Christus te ge­hoorzamen en dagelijks met Hem te leven.
    Met het oog op toekomstige ge­beurtenissen in de wereld zei Jezus:
    "Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoof­den omhoog, want uw verlossing ge­naakt" (Lucas21 :28).
    De meeste van zijn verwijzingen naar de wederkomst met grote macht en heerlijkheid zijn aansporingen opdat zijn discipelen met waakzaamheid zullen uitzien naar zijn plotselinge ver­schijning. "Weest ook gij bereid, want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen" (Lucas 12:40).

    Vervolg >
    De wederkomst en de eindtijd #3 Let op de Vijgeboom
    De Wederkomst en de eindtijd #4 De komende toorn
    De Wederkomst en de Eindtijd #5 De Verlosser uit de hemel
    De Wederkomst en de eindtijd #6 De Dagen van Noach en Lot

    Wednesday 4 February 2009

    De Wederkomst en de eindtijd #1 Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan

    DIT GESLACHT ZAL GEENSZINS VOORBIJGAAN

    T
    EGEN het einde van de laatste week van zijn leven op aarde zat jezus met enkele discipelen op de Olijf­berg. Tegenover hen, aan de andere kant van het steile Kidrondal, lag de nieuwe, imposante tempel van Hero­des de Grote. jezus had zojuist, toen Hij voor de allerlaatste keer de tempel verliet, gesproken van zijn volkomen verwoesting. Zijn woorden hebben de discipelen blijkbaar verrast, zodat zij deze gelegenheid gebruikten om meer hierover te weten te komen. "Zeg ons, wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding der wereld?" (Mattheus 24:3).

    In antwoord op deze vragen sprak jezus uitvoerig over toekomstige gebeurtenissen en vooral met het oog op wat zijn volgelingen zouden mee­maken. Het profetische gedeelte be­staat uit drie delen:

    I. v.4-14: "Het begin der weeën".

    De gebeurtenissen die de verwoesting van Jeruzalem en de tempel zouden voorafgaan. Jezus waarschuwt voor voorbarige verwachtingen en verleiding door valse profeten. De gebeurtenissen die Hij noemt ­oorlogen en geruchten van oorlogen, hongersnoden, aardbevingen en pestziekten - moeten niet gezien worden als tekenen van Christus' wederkomst. "Ziet toe, weest niet verontrust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet ... Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld ge­predikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde ge­komen zijn." Na zijn opstanding heeft Christus zijn discipelen de opdracht ge­geven het evangelie te verkondigen aan de ganse schepping. Dertig jaar later heeft Paulus gesproken van de voor­lopige vervulling van deze opdracht door te zeggen dat het evangelie "verkondigd is in de ganse schepping onder de hemel" (Colosenesen 1:23).

    2. v.15-29:          De verwoesting vanJeruzalem en de val van de staat Israël. Discipelen in de stad zijn aangeraden te vluchten terwijl dit nog mogelijk is. De situatie die Jezus voor ogen heeft, past bij Israël in de eerste eeuwen is niet van toepassing op het land in deze tijd. Vanwege de winterse regen zouden de wegen onbegaanbaar zijn en in een tijd toen de joden de sabbat in acht namen, zou reizen op sabbat zeer moeilijk zijn. Opnieuw waarschuwt Jezus voor verleidingen, inzonderheid door het optreden van valse Messiaspretenden­ten.

    3. v.30-51: Christus' wederkomst op de wolken des hemels.
    Naar aanleiding hiervan vermaant Jezus zijn volgelingen waakzaam te zijn, want niemand weet wanneer Hij plotseling terug zal komen.

    Na dit alles te hebben geopenbaard ging Jezus verder om zijn volgelingen aan te sporen steeds naar zijn weder­verschijning uit te zien en in die ver­wachting Hem ijverig te dienen. In dit verband gaf Hij de plechtige verzeke­ring: "Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles geschiedt" (Mattheus 24:34).

    Deze woorden zijn een bekende crux interpretum, een moeilijke tekst die aanleiding heeft gegeven tot uiteen­lopende verklaringen. Sommige uitleg­gers menen dat "dit geslacht" betrek­king heeft op het menselijke ras in het algemeen of op het joodse volk. Maar afgezien van andere overwegingen ­de Bijbel spreekt nergens van de tijd wanneer mensen of Israël zullen ophouden te bestaan - het feit dat heidenen en joden de Zoon des mensen zullen zien komen sluit deze verklaringen volkomen uit (Mattheus 24:30; 23:39).

    Anderen vatten 'geslacht' op als een generatie en definiëren deze (wat willekeurig) als een periode van vijf
    en­dertig of veertig jaar. Dit zou dan de periode zijn vanaf de tijd die Jezus sprak tot de verwoesting van Jeruza­lem (ca.30-l0). Velen in deze tijd pas­sen de woorden liever (of ook, als een tweede vervulling) op de eindtijd, en sommige van dezen meenden dat als men als het beginpunt de oprichting van de staat van Israël in 1948 rekent, Christus terug naar de aarde zou ko­men niet later dan 1988. Maar deze verwachting is intussen onjuist geble­ken.
    Een boos geslacht
    Het vorige hoofdstuk in Mattheüs (23) bevat Jezus' felle rede aan het adres van de Farizeeën en schriftgeleerden. Daarin komt een gelijkluidende tekst voor, die de sleutel biedt voor een bevredigende verklaring van de woorden in de Olijfbergrede, namelijk:
    "Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht" (v.36).

    Jezus beschuldigt in deze rede het historische volk Israël voor de ver­werping en moord van Gods profeten. Door de eeuwen heen waren ze hier­door bezig de beker van hun boosheid te vullen en met de kruisiging van Christus en de vervolging van zijn apostelen zou de maat vol zijn. "Daarom, zie, Ik zend tot u profeten en wij­zen en schriftgeleerden. Van hen zult gij sommigen doden en kruisigen en van hen zult gij anderen geselen in uw synagogen en vervolgen van stad tot stad, opdat over u kome al het recht­vaardige bloed, dat vergoten werd op de aarde, van het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zacharia ... Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht" (Mattheus 23:34-26). Jezus voegt hieraan toe een ernstige klacht tegen Jeruzalem, de historische hoofdstad en tevens vertegenwoordiger van het hardvochtige volk Israël: "Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn ... Zie, uw huis wordt aan u overgelaten. Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!"
    Met deze woorden geeft Jezus te kennen dat de straf die op het volk zal komen als gevolg van hun verwerping van Gods boodschappers zal doorgaan  totdat Hij terugkomt. Dit blijkt ook uit zijn profetie op de Olijfberg, waar Hij opnieuw over Jeruzalem spreekt, maar nu om zijn langdurige verwoesting te voorzeggen: "Want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk, en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn" (Lucas 21 :23-24).
    lets dergelijks is te lezen in Paulus' zinspeling op jezus' profetie in zijn brief aan de gemeente te Thessalonica, waar de plaatselijke joden hem vervolgd hadden: "die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud" (1 Thessalonicensen 2: 15-16). De woorden doen ons sterk denken aan Jezus' beschuldiging van de Farizeeën en schriftgeleerden en dit geldt vooral wat Paulus aan zijn eigen klacht toevoegt: "waardoor zij te allen tijde de maat hunner zonden volmaken. De toorn is over hen gekomen tot het einde." De apostel zinspeelt op Jezus'aanklacht in Mattheüs 23: "Maakt gij de maat uwer vaderen vol! ... Al deze dingen zullen komen over dit geslacht" maar ook op de woorden: "Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan voordat dit alles geschiedt."

    Het woord 'geslacht' slaat dus niet op de tijdsduur van een menselijke ge­neratie maar op joden die Gods pro­feten en apostelen verwerpen. Zelfs in het Oude Testament heeft 'geslacht' de betekenis van een ongeestelijk Israël. In zijn profetische beschouwing van Israëls toekomst spreekt Mozes in zijn lied van "een verkeerd en vals ge­slacht" (Deuteronomium 32:5). Op deze wijze beschreef Jezus zijn tijdgenoten: "een boos en overspelig geslacht", "een ongelovig en verkeerd geslacht". Hij vroeg: "waarmede zal Ik dit geslacht vergelijken?" en zei dat Hij moest "veel lijden en verworpen worden door dit geslacht".

    Wanneer we de samenhang nader bekijken valt het ons op dat Jezus niet zozeer over de kwestie spreekt van wanneer zijn profetieën in vervulling zullen gaan als van de zekerheid hiervan. De eerstvolgende woorden bevestigen dit: "De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan."
    In antwoord op de vraag van de hogepriester bij zijn verhoor zei Jezus:
    "Ik zeg u, van nu aan zult gij Mij zien, gezeten aan de rechterhand der Macht, en komende op de wolken des hemels" (Mattheus 26:64). Met "gij" bedoelt Hij niet alleen de individuele raadslieden voor Hem, doch het boze geslacht in het geheel dat verant­woordelijk was voor zijn kruisdood. Zij waren de vertegenwoordigers van dat Israël waarover een verharding was gekomen die zou duren, zoals Paulus eens schreef, "totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden". Want de Verlosser zal tot Sion komen om goddeloos heden af te wenden en een nieuw verbond met een gereinigd volk te sluiten (Romeinen 11).


    Vervolg >

    De Wederkomst en de eindtijd #2 Blik op de nabije toekomst
    De wederkomst en de eindtijd #3 Let op de Vijgeboom
    De Wederkomst en de eindtijd #4 De komende toorn
    De Wederkomst en de Eindtijd #5 De Verlosser uit de hemel
    De Wederkomst en de eindtijd #6 De Dagen van Noach en Lot
     - Met de Bijbel in de hand

    Saturday 10 January 2009

    Certainty in a troubled world

    Be Prepared




    For the inhabitants of Pompeii on a certain day in AD79 it was simply just another day, or so it seemed. Little did they realise that the very next day a volcanic eruption would bring a sudden end to their existence. Similarly the thousands of people killed by the tsunami in December 2004 were taken by surprise.
    The uncertainties of life
    Our lives are full of uncertainties and we do well to remember that. The Apostle James, in his usual direct manner, writes in James 4:13-15 “Go to now ye that say, Today or tomorrow we will go into such a city, and continue there, and buy and sell and get gain: whereas ye know not what shall be on the morrow. For what is your life? It is even a vapour that appeareth for a little time, and then vanisheth away. For that ye ought to say, If the Lord will, we shall live, and do this or that': In a world of uncertainty it is important to look to the eternal and unchanging truth revealed in God's inspired and living word, the Bible.


    The certainties of God's Word
    The Gospel of Luke opens in chapter 1:4 with a reference to “ ... the certainties of those things wherein thou hast been instructed':
    There is no question about the truth and importance of the gospel message. The death and resurrection of Jesus marks the central point of God's master plan for the world. This is still a work in progress as we await another crucial step, namely the return of Jesus. It is recorded in The Acts of the Apostles that as Jesus ascended into heaven a promise was made in the most plain and simple words as follows:
    " ... Ye men of Galilee, why stand ye gazing up into heaven? This same Jesus which is taken up from you into heaven, shall so come in like manner as ye have seen him go into heaven': (Acts 1:11). For all of us the return of Jesus cannot be more than our lifetime away and in fact is likely to be near at hand as the signs show.
    The signs
    The Bible tells us of signs indicating that the return of Christ is near. The Apostle Paul, writing to Timothy in


    2 Timothy 3:1-3 states 'This know also, that in the last days perilous times shall come. For men shall be lovers of their own selves, covetous, boasters, proud, blasphemers, disobedient to parents, unthankful, unholy, without natural affection, truce-breakers, false accusers, incontinent, (without self-control; NKJV.), fierce, despisers of those that are good': This looks like a perfect snapshot of society today when man places himself and his desires at the very centre of God's universe.
    Jesus spoke of the similarities of the days of his second coming with the days of Noah when, as we are told in the book of Genesis that the earth was filled with violence. In Matthew 24:7 Jesus speaks of the time when "Nation shall rise against nation, and kingdom against kingdom: and there shall be famines, and pestilences, and earthquakes in divers places': which ultimately will herald his return. Does that picture seem familiar? With the world economic situation full of uncertainty the words of the prophet Haggai seem relevant. "Ye have sown much but ye bring in little; ye eat and have not enough ... and be that earneth wages earneth wages to put in a bag with boles':
    (Haggai 1:6).


    What a good description of inflation! The plain words of Paul give certainty in a troubled world.
    God will act
    Paul told the Athenians that God
    " ...hath appointed a day, in the which be will judge the world in righteousness by that man that he hath ordained,' whereof be hath given assurance to all men, in that he hath raised him from the dead': (Acts 17:31). Writing to the believers in Thessalonica Paul says "But of the times and the seasons, brethren, ye have no need that I write unto you. For yourselves know perfectly that the day of the Lord cometh as a thief in the night': (1 Thess 5:1-2)
    While none of us knows his/her immediate future God has revealed His ultimate purpose in the pages of scripture. God is not the author of confusion but He gives us a hope that cannot be shaken and a promise that is sure and certain. Let us believe God's message in this day of our opportunity and prepare ourselves for the return of Jesus by serving him now.
    RICHARD BUCKLER

    Sunday 28 December 2008

    Looking forward to the return of Jesus

    As we come to the end of 2008 we look forward to 2009 and do hope we shall be come closer to the end of times, when Jesus shall come back.
    Our prayer is that we shall soon see the coming of our Lord Jesus.
    May the coming year bring to you all the blessings of peace, health and happiness.


     

    Thursday 4 December 2008

    Uitkijken naar twee adventen

    „Op de dag", !AB; D: „bij de tegenwoordigheid"; Vg: „op de dag van de komst (advent)." (1Co 1:8)
    Tijdens de adventsperiode zouden vele christenen uit moeten kijken naar het vreugdemoment van de herinnering aan de geboorte van de Verlosser. zij hebben de eerste komst van Christus voor ogen en denken dikwijls niet aan de tweede komst.
    Merk op met welke term de christelijke martelaar Stéfanus naar Christus’ eerste komst of advent verwees toen hij tot het joodse Sanhedrin sprak: „Wie van de profeten zijn door uw voorvaders niet vervolgd? Ja, zij hebben hen gedood die van tevoren de komst [Grieks: éleusis] van de Rechtvaardige aankondigden, wiens verraders en moordenaars gij nu zijt geworden" (Hand. 7:52). Merk op dat het woord éleusis, niet het woord parousía, werd gebruikt. Dit zijn twee Griekse woorden die niet alleen verschillend zijn wat vorm en afleiding betreft, maar ook een verschillende betekenis hebben.


    Broeder Russell wees op het feit dat The Emphatic Diaglott, die in 1864 voor het eerst in complete vorm met een interlineaire Engelse woord-voor-woordvertaling was verschenen, het bewijs overlegde dat de Griekse uitdrukking par·ou'si·a „tegenwoordigheid" betekende. In zijn traktaat analyseerde Russell het bijbelse gebruik van die term en verklaarde: „Het Griekse woord dat algemeen wordt gebruikt om de tweede advent aan te duiden — Parousia, dikwijls vertaald met komst — betekent onveranderlijk een persoonlijke tegenwoordigheid, in de zin van gekomen zijnde, aangekomen, en betekent nooit in aantocht zijn, in de zin waarin wij het woord komst gebruiken."


    Het woord parousía betekent letterlijk „bij [iemand] zijn", want het is een samenstelling van het Griekse voorzetsel para („bij") en ousía („zijn"). In A Greek-English Lexicon, door Liddell en Scott (Deel II, blz. 1343, 2de kolom), wordt als eerste definitie van parousía het Engelse woord voor „tegenwoordigheid" gegeven. Als tweede definitie wordt het Engelse woord voor aankomst gegeven met de vermelding: „Vooral voor een bezoek van een koning of een hoge functionaris." In overeenstemming hiermee wordt in de Theological Dictionary of the New Testament (door Gerhard Friedrich), in Deel V, als „De algemene betekenis" het Engelse woord voor „tegenwoordigheid" gegeven (blz. 859). Onder „Het technische gebruik van de termen", in het hellenisme, kan men vervolgens lezen: „1. Het bezoek van een heerser." Op bladzijde 865 wordt over „Het technische gebruik van pareimi [werkwoord] en parousía in het N.T." gezegd: „In het N.T. worden de termen nooit voor de komst van Christus in het vlees gebruikt, en parousía heeft nooit de betekenis van wederkomst. Het denkbeeld van meer dan één parousía wordt pas in de latere Kerk aangetroffen."

     Velen hebben onvervulde verwachtingen gekoesterd met betrekking tot de dag van Jehovah. Sommige vroege christenen in Thessalonika zeiden: ’Jehovah’s dag is reeds aangebroken!’ (2 Thessalonicenzen 2:2) Maar er waren twee fundamentele redenen waarom die dag niet ophanden was. Over een van die redenen had de apostel Paulus gezegd: „Wanneer zij zeggen: ’Vrede en zekerheid!’, dan zal een plotselinge vernietiging ogenblikkelijk over hen komen" (1 Thessalonicenzen 5:1-6). Als men de huidige gebeurtenissen aanschouwt kan men er niet naast kijken dat wij mogelijk bij de „tijd van het einde" kunnen zijn waar wij wachten op de vervulling van die woorden der verlossing (Daniël 12:4). De Thessalonicenzen misten nog een bewijsvoering dat Jehovah’s grote dag aangebroken was, want Paulus vertelde hun: „Die dag komt niet tenzij eerst de afval komt" (2 Thessalonicenzen 2:3). Toen Paulus die woorden (omstreeks 51 G.T.) optekende, was „de afval" van het ware christendom nog niet volledig tot ontwikkeling gekomen. Thans zien wij in de christenheid de volle bloei ervan. Maar hoewel de verwachtingen van die getrouwe gezalfden in Thessalonika, die God tot in de dood getrouw zijn blijven dienen, niet vervuld werden, hebben zij uiteindelijk een hemelse beloning ontvangen (Openbaring 2:10). Ook wij zullen beloond worden als wij in afwachting van Jehovah’s dag getrouw blijven.


    De bijbel brengt „de grote dag van Jehovah" in verband met „de tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus" (2 Thessalonicenzen 2:1, 2). De zogenoemde kerkvaders hielden er met betrekking tot Christus’ wederkomst, zijn tegenwoordigheid en zijn duizendjarige regering verschillende denkbeelden op na (Openbaring 20:4). In de tweede eeuw G.T. koesterde Papias van Hiërapolis verwachtingen omtrent een fabuleuze vruchtbaarheid van de aarde gedurende de duizendjarige regering van Christus. Justinus Martyr sprak herhaaldelijk over Jezus’ tegenwoordigheid en verwachtte dat het herstelde Jeruzalem de zetel van zijn koninkrijk zou zijn. Irenaeus van Lyon leerde dat Jezus na de vernietiging van het Romeinse Rijk zichtbaar zou verschijnen, Satan zou binden en in het aardse Jeruzalem zou regeren.


     De historicus Philip Schaff merkte op dat „het meest opvallende punt" in de periode vóór het concilie van Nicea in 325 G.T. „het geloof [was] in een aan de algemene opstanding en het algemene oordeel voorafgaande en door de verheerlijkte Christus op aarde uitgeoefende zichtbare regering die duizend jaar zou duren en waarin de opgestane heiligen zouden delen". In A Dictionary of the Bible, onder redactie van James Hastings, staat: „Tertullianus, Irenaeus en Hippolytus zien nog steeds uit naar een ophanden zijnde Advent [van Jezus Christus]; maar met de Alexandrijnse Vaders komt er een verandering in het gedachtengoed. . . . Toen Augustinus het Millennium met de periode van de strijdende Kerk vereenzelvigde, werd de Tweede Advent naar een verre toekomst geschoven."

    De eerste Advent kunnen wij nu reeds in herinnering brengen. Laat ons daarom dezer dagen stil staan bij de verlossing die ons met de geboorte van Jezus Christus voor het voetlicht is gebracht.
    Wij kunnen nu dus aan twee adventen denken. De eerste: de geboorte van Christus, en de tweede de eigenlijke wederkomst van Jezus, de Gezalfde.
    Het is een uitkijken naar opheffing van al het wee dat er heerst. Het is een blijvend verlangen naar het beëindigen van alle pijnen.
    Wij zullen er zeker van mogen zijn dat Jehovah al de vonnissen tegen ons teniet zal doen en dat wij geen kwaad van anderen meer zullen te vrezen hebben.
    Nu reeds kunnen wij Jehovah verzoeken de slappe handen te sterken en de knikkende knieën te verstevigen. Doordat wij Christus als onze Redder durven aannemen kunnen wij ons nu reeds beroepen op onze Christus Koning. Tot de versaagden van hart kunnen wij nu reeds verkondigen: "Weest sterk, vreest niet; zie, uw God zal komen met wraak, met de vergelding Gods; Hij zal komen en Hij zal u verlossen." (Jes 35:3-4 NBG51)

    Wij kunnen onze medebewoners onze hoop uitdrukken en hen er van verzekeren dat wij kunnen vertrouwen op al de beloften die God ons heeft geopenbaard. Wij moeten gewoon sterk blijven en ons geloof in hoop en vertrouwen blijven onderbouwen en laten funderen in de Kerk van God waarvan Christus het fundament is.

    Naar Christus wederkomst moeten wij nu uitkijken en geduld oefenen dat Jehovah de Allerhoogste de Grote Verwachting tot volbrenging brengt. "Wacht op den Heer, wees sterk en onversaagd; ja, wacht op den Heer." (Ps 27:14 LU)"13 Indien ik niet het geloof had gehad de goedheid van Jehovah te zien in het land der levenden —!14 Hoop op Jehovah; wees moedig en laat uw hart sterk zijn.
     

    Ja, hoop op Jehovah." (Ps 27:13-14 NWV)3 Ook zal geen van hen die op u hopen, beschaamd worden.
    Beschaamd zullen worden wie trouweloos handelen zonder succes. (Ps 25:3 NWV)

    24 Weest moedig, en moge UW hart sterk zijn,
    GIJ allen die op Jehovah wacht. (Ps 31:24  NWV)
    31 maar wie op Jehovah hopen, zullen nieuwe kracht verkrijgen. Zij zullen opvaren met vleugels als arenden. Zij zullen rennen en niet mat worden; zij zullen wandelen en niet moe worden." (Jes 40:31 NWV)

    Dankzij Jehovah kunnen wij de hoop op Verlossing hebben (Ps 62:5)

    Johannes schreef in zijn Openbaring:
    3 Toen hoorde ik een luide stem, afkomstig van de troon, zeggen: „Zie! De tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven, en zij zullen zijn volken zijn. En God zelf zal bij hen zijn. 4 En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan." (Re 21:3 NWV)
    David was ook bewust van de verlossende kracht van het gebed en hoefde niet te wachten op gunstaflevering tot de komst van Christus.
    3 Toen richtte ik mijn aangezicht op Jehovah, de [ware] God, ten einde [hem] te zoeken met gebed en met smekingen, met vasten en zak en as. 4 Ik bad dan tot Jehovah, mijn God, en deed belijdenis en zei:
    „Ach Jehovah, de [ware] God, de grote en de vrees inboezemende [God], die het verbond en de liefderijke goedheid in acht neemt jegens hen die hem liefhebben en jegens hen die zijn geboden onderhouden, 5 wij hebben gezondigd en onrecht gedaan en goddeloos gehandeld en zijn weerspannig geweest; en er is van uw geboden en van uw rechterlijke beslissingen afgeweken. 6 En wij hebben niet geluisterd naar uw knechten, de profeten, die in uw naam tot onze koningen, onze vorsten en onze voorvaders en tot heel het volk van het land hebben gesproken. 7 Aan u, o Jehovah, behoort de rechtvaardigheid, maar aan ons de schaamte van aangezicht, zoals op deze dag, aan de mannen van Juda en aan de inwoners van Jeruzalem en aan allen van Israël, degenen die dichtbij zijn en degenen die ver weg zijn in alle landen waarheen gij hen verdreven hebt wegens hun ontrouw waarmee zij tegen u gehandeld hebben. (Ps 9:3-7)

    116 1 heb waarlijk lief, want Jehovah hoort mijn stem, mijn smekingen. 2 Want hij heeft zijn oor tot mij geneigd, En al mijn dagen zal ik roepen. (Ps 116:1-2 NWV)

    Naar het einde van het burgerlijk jaar kunnen wij eens overlopen wat wij al of niet goed of slecht gedaan hebben. Waar wij in de fout zijn gegaan kunnen wij na gaan of wij dat weer recht kunnen zetten. Laat ons daar vergiffenis vragen waar wij verkeerd gehandeld hebben. Met nieuwjaar komen de kinderen meestal hun Nieuwjaarswensen brengen. Zorgen wij er eerst voor dat het oude goed recht gezet is.

    Kunnen nu reeds genieten, voor dat Christus wederkomt van mogelijke verlossingen? Ons geloof zal ons ook de kracht kunnen geven om weerstand te bieden aan de moeilijkheden van de dag. Met vertrouwen kunnen wij nu reeds genieten van vele oplossingen en verder blijven uitkijken vol verwachting naar Christus wederkomst en de eeuwige verlossing.

    13 Moge de God die hoop geeft, U vervullen met alle vreugde en vrede doordat GIJ gelooft, opdat GIJ overvloedig moogt zijn in hoop met kracht van heilige geest. (Ro 15:13 NWV)
    " Jahwe heeft uw vonnis tenietgedaan, Hij heeft uw vijanden weggejaagd. De koning van Israel, Jahwe, Hij is binnen uw muren: gij hebt geen kwaad meer te vrezen." (Sef 3:15 WV78)
    " Wees niet bevreesd, want Ik ben met u; wees niet beangst, want Ik ben uw God; Ik maak u sterk en sta u bij, Ik ondersteun u met mijn zegenrijke rechterhand." (Jes 41:10 WV78)
    " Geeft de zwakke handen weer kracht, maakt sterk de bevende knieen. Zegt tot allen die radeloos zijn: ‘Houdt moed, weest niet bang, hier is uw God, Hij brengt de wraak mee, de goddelijke vergelding, Hij brengt u redding.’" (Jes 35:3-4 WV78)
    " Jahwe, uw God, is binnen uw muren, een reddende held. Hij zal opgetogen zijn van blijdschap om u en zijn liefde opnieuw laten blijken. Luidkeels roept Hij zijn vreugd om u uit." (Sef 3:17 WV78)
    " Wacht dan de Heer en wees sterk, onbezweken van hart. Wacht dan de Heer." (Ps 27:14 WV78)
    "5 Waarlijk, wacht stil op God, o mijn ziel, Want van hem [komt] mijn hoop. 6 Waarlijk, hij is mijn rots en mijn redding, mijn veilige hoogte; Ik zal niet aan het wankelen worden gebracht. 7 Op God rust mijn redding en mijn heerlijkheid.
    Mijn sterke rots, mijn toevlucht is in God. "(Ps 62:7-7 NWV)

    " Toen hoorde ik een machtige stem die riep van de troon: ‘Zie hier Gods woning onder de mensen! Hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij.’" (Opb 21:3-4 WV78)

    Verdere lektuur > Het grootste geschenk ons gegeven

    Wednesday 26 November 2008

    Why did Christ not reveal the exact time of his second coming?

    SOMETHING TO CHEW ON

    Why did Christ not reveal the exact time of his second coming? We may find the answer to this question in three places, the first of which, though not the most reliable, is simple logic. We are Christians, but at the same time we are human beings and it is our tendency to procrastinate when we feel that this can be done without great loss or damage. God is the Creator. He made us. He knows us better than we know ourselves, and He knows that many of His followers would put off the needful preparation until the last minute if they knew exactly when Christ is coming. The danger inherent in this course of action is abundantly clear, for in our weak, human nature this would be too great a temptation for many of us.

      In his instruction, Christ made it very clear that one of the reasons his followers should watch and be alert is the fact that they do not know the hour when their Lord will come. To impress this on the minds of his disciples, Christ gave the illustration of the householder and the thief. “But know this, that if the goodman of the house had known in what watch the thief would come, he would not have suffered his house to be broken up” (Matt. 24:43).

      In one respect, there is a great difference between the coming of the thief and the coming of Christ. The thief hopes that the householder will be unprepared. Our Lord desires us to be watching and ready for his appearing. “Therefore be ready: for in such an hour as you think not the Son of man comes.” It is hardly possible to be alert and ready at all times for the appearance of a thief. It is possible however, to always be ready for the coming of the Saviour, and this is what Christ has commanded. It is his desire that his followers be ready at all times - not because they are fearful, not because they dread his appearing, not just because he has a reward for them, but because they love him and wish to be with him.

      We are not to know the definite time for the outpouring of the Holy Spirit in the last days or for the coming of Christ. The times and the seasons God has put in His own power. Why has He not given us this knowledge? because we would not make a right use of it if He did. A condition of things would result from this knowledge among us that would greatly retard the work of God in preparing a people to stand in the great day that is to come. We are not to be engrossed with speculations in regard to the times and the seasons which God has not revealed. Jesus has told his disciples to “watch,” but not for definite time. His followers are to be in the position of those who are listening for the orders of their Captain; they are to watch, wait, pray, and work, as they approach the time for the coming of the Lord; but no one will be able to predict just when that time will come; “for of that day and hour knoweth no man.” We will not be able to say that he will come in one, two, or five years, neither are we to put off his coming by stating that it may not be for many years.

      Now let us look at our third proposition, the reason why the Lord has not already come and why we are not already in his  kingdom.

      Christ spoke to his disciples of two servants. One he called a faithful and wise servant. The other was characterized as an evil servant. The faithful servant was following his master’s instructions. He was doing the work that had been committed to him. Of the other servant Christ said, “But and if that evil servant shall say in his heart, My Lord delays his coming; and shall begin to smite his fellow servants, and to eat and drink with the drunken; the lord of that servant shall come in a day when he looks not for him, and in an hour that he is not aware of, and shall cut him asunder, and appoint him his portion with the hypocrites: there shall be weeping and gnashing of teeth” (Matt. 24:48-51).

      What is the sin of the evil servant? Certainly it was wrong for him to smite his fellow servants and to eat and drink with the drunken. But these were the results of his downfall, not the cause. The greatest sin of the evil servant was the disregard of his master’s desires and commands; the inclination to do what was pleasing to himself on the theory that the master would not return soon and that there would be time to change his course of action before he returned. Notice that the evil servant did not proclaim to his fellow servants that the coming of his lord was delayed. This he said in his heart. This was his philosophy and his motivation, but he kept it covered up as much as possible. The inference is strong that this servant was a hypocrite. He pretended to be that which he was not.

      It is easy to see the sins of the evil servant. Perhaps it is not so easy to apply the lesson in the 21st century. Let us ponder the words of the servant of the Lord as we consider the reasons why our Saviour has not already returned to this earth to take up his kingdom. Had the purpose of God been carried out by His people in giving to the world the message of mercy, Christ, because of this, may have possibly come to the earth by now, and the saints would have received their welcome into the city of God.

      Perhaps the most important question that any Christian can ask himself is this: Am I ready for the Lord to come? If your answer, or my answer, to that question is not an unqualified yes, then there is no time to lose. God wants us in His kingdom. This is why He was willing to send His Son to die on Calvary. Too many of us may be like the boy who wanted to live with Jesus - but not just yet! As the story has it, two farmer lads walking barefoot on the dusty road met the new minister. Thinking to give them some food for thought, the minister greeted them and then asked, “Do you boys want to go and live with Jesus?” One answered in the affirmative, but the other dug his toe in the soft sand and shook his head. “You really don’t want to go and live with Jesus?” the minister inquired with a tone of disbelief. “No, sir.” “Do you mean to tell me you want to die and not be raised to live forever with Jesus?” “Oh no!” said the lad “I didn’t know you were talking about when I die. I thought you were making up a load to go to him today.”

      We may smile at this simple story, but we should be sure that our own experience and attitude could not be described in a similar, though more sophisticated, manner.

      Perhaps the second most important question that the Christian can ask himself is this: What am I doing to hasten the coming of the Lord? Were all who profess His name bearing fruit to His glory, how quickly the world would be sown with the seed of the gospel and God’s number would be made up. Watching, waiting, and working - this is what God expects of us in these last moments of earth’s history. We should be “looking eagerly for the coming of the Day of the Lord” (2 Peter 3:12).

     John Aldersly