Showing posts with label eniggeboren. Show all posts
Showing posts with label eniggeboren. Show all posts

Thursday 29 January 2009

Jezus van Nazareth #1 Jezus Geboorte


Jezus van Nazareth

I. ZIJN GEBOORTE

DAVID verzocht de Here een huis voor Hem te Jeruzalem te mogen bouwen, een duurzaam heiligdom om de plaats in te nemen van de tabernakel in Gibeon. Gods antwoord was dat Hij zelf van plan was een 'huis' voor David te bouwen, een koninklijke dynastie die nooit ten einde zou komen. Deze koninklijke lijn zou uitlopen op een Koning die in eeuwigheid zou regeren en dus geen opvolger zou heb­ben. Met het oog op zijn komst zei God: "Ik zal hem tot Vader zijn, en Hij zal Mij tot Zoon zijn" (2 Samuel 7: 14).
Deze woorden zijn in eerste instan­tie en in beperkte zin toegepast op Davids zoon Salomo, maar het Nieuwe Testament ziet hierin de belofte van de eniggeboren Zoon van God. "Immers, tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd: Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb u heden verwekt? En wederom: Ik zal Hem tot Vader zijn, en Hij zal Mij tot Zoon zijn" (Hebreeën 1:5).

Een door God gegeven teken

In tegenstelling met de wisselende dy­nastieën in het noordelijke rijk van Is­raël stamden alle koningen die in Jeru­zalem over het zuidelijke rijk van Juda regeerden uit het geslacht van David. In de tijd van de profeet Jesaja beraam­den de rijken van Syrië en Israël een gezamenlijke aanval op Jeruzalem met de bedoeling koning Achaz af te zetten en een andere koning aan te stellen. Dit zou Gods belofte aan David te niet hebben gedaan, vandaar de verzeke­ring die Jesaja, namens de Here, heeft gegeven: "Het zal niet bestaan en het zal niet geschieden" (Jesaja 7: 7). De Here wilde een teken van zijn verijdelen van de beraamde aanval aan Achaz geven, "diep in het dodenrijk of boven in den hoge", maar toen hij weigerde zei Jesaja: "Daarom zal de Here zelf u [het huis van David] een teken geven: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven" (v. 14).
De belofte houdt de verzekering in van de bestendigheid van Davids troon door de wonderbaarlijke geboorte van de koning. Dat deze koning de eeuwig­levende Messias zou zijn blijkt uit de voortzetting van Jesaja's profetie, waar hij eerst de vreugde voorziet die zijn geboorte zal brengen en in het vervolg zijn rechtvaardige heerschappij beschrijft. "Want een Kind is ons gebo­ren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder ... Groot zal de heerschappij zijn en ein­deloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk" (Jesaja 9). "En er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï" (Jesaja 11:1). De wonderbaarlij­ke geboorte sluit zich aan bij de belofte aan David van een Koning met een bij­zondere afkomst: "Ik zal Hem tot Va­der zijn, en Hij zal Mij tot Zoon zijn."
Het woord dat de moeder be­schrijft, alma, komt slechts negen keer in de Schrift voor. In geen van deze voorvallen blijkt dat een getrouwde vrouw wordt bedoeld, terwijl in som­mige gevallen het om een meisje gaat die waarschijnlijk niet getrouwd is (Mirjam, de zuster van Mozes, bijvoor­beeld in Exodus 2:8) en dit is zeker het geval met Rebekka. Er is een ander woord dat soms als maagd wordt ver­taald, maar dat toch verduidelijking door een toevoeging nodig heeft. De knecht van Abraham, die een geschikte vrouw voor Isaäk moest vinden, zag Rebekka naar de waterbron komen. "En het meisje was zeer schoon van uiterlijk, een maagd (betla), met wie geen man gemeenschap had gehad" (Gen. 24: 16). Maar alma heeft geen nadere bevestiging van maagdelijkheid nodig, zoals blijkt uit ditzelfde verhaal: "laat het nu zo zijn, dat de maagd (alma), die naar buiten komt om te put­ten ... de vrouw zal zijn, die de HERE voor de zoon van mijn heer bestemd heeft" (v.43-44).

De vervulling van de belofte

Mattheüs vertelt ons in zijn evangelie hoe de engel van de Here aan jozef verscheen, toen hij van zins was van zijn verloofde te scheiden omdat zij reeds zwanger was. De engel zei: "Jozef, zoon van David, schroom niet Maria, uw vrouw. tot u te nemen, want wat in haar verwekt is, is uit de heilige Geest" (Mattheus 1:20). Mattheüs voegt aan deze mededeling de verklaring toe dat dit de vervulling was van Gods woord door zijn profeet Jesaja: "Dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen de Here door de profeet gesproken heeft, toen hij zei­de: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren" (v.22).
Terwijl het evangelie naar Mattheüs de aandacht op jozef vestigt, vertelt Lucas hoe Gods engel tot Maria in Nazareth kwam. Zij begreep uit zijn boodschap niet alleen dat haar het grote voorrecht was geschonken, moeder van de beloofde Messias van Israël te worden, maar ook dat zij zwanger zou worden vóórdat zij met jozef ging trouwen. In antwoord op haar vraag van verbazing - "Hoe zal dat geschieden, daar ik geen omgang met een man heb?" -zei Gabriël: "De heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u over­schaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden" (Lucas 1:35).
Deze woorden geven Gods verkla­ring voor het ontstaan van zijn eniggeboren Zoon aan. Terecht heeft Paulus op deze gebeurtenis de profetische woorden van Psalm 2 toegepast: "En wij verkondigen u, dat God de belofte, die aan de vaderen geschied is, aan ons, hun kinderen, vervuld heeft door Jezus op te wekken, gelijk in de twee­de psalm staat: Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt" (Handelingen 13:34). "Opwekken" heeft hier, gelijk bijvoor­beeld eerder in dit boek - "Een profeet gelijk mij zal God u uit uw broe­ders doen opstaan" (Handelingen 7:37) - de betekenis van: in leven roepen.

Het getuigenis van Marcus

Marcus begint zijn evangelie met het verschijnen van Johannes de Doper en Jezus' optreden in Galilea na zijn doop en verzoeking in de woestijn. Om hieruit te concluderen, zoals velen hebben gedaan, dat hij van Jezus' maagdelijke geboorte niets wist, is uiterst onredelijk. Wie zou uit zijn verslag hebben geweten bijvoorbeeld dat Jezus vóór zijn optreden in Galilea bezig was geweest in Judea, waar Hij tenminste zes van de discipelen die Hij ook later geroepen heeft in zijn dienst had, en die Hij de taak gaf van het dopen van bekeerlingen, evenals Johan­nes de Doper elders deed?
Volgens sommige belangrijke hand­schriften begon Marcus zijn evangelie met de woorden: "Begin van het Evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God." Zelfs als deze laatste woorden niet authentiek zijn is dit wat Jezus in zijn zelfgetuigenis bij zijn verhoor zegt. "Wederom ondervroeg de hogepriester Hem en zeide tot Hem: Zijt Gij de Christus, de Zoon van de Gezegende? En Jezus zeide: Ik ben het" (Marcus 14:62).
Bovendien vindt Marcus ruimte in zijn korte verslag voor de vraag over de Messias die Jezus aan de schriftgeleerden stelde, maar die zij niet heb­ben kunnen beantwoorden: "Hoe zeggen de schriftgeleerden, dat de Christus een zoon van David is? David zelf heeft door de Heilige Geest ge­zegd: De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden onder uw voeten gelegd heb. David zelf noemt Hem Here, en hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?" (Marcus 12:35-37). De verklaring van dit hoogst ongebruikelijke bewijs van eerbied is uiteraard dat de Messias inderdaad de Zoon van David is, doordat Hij uit zijn koninklijke geslacht geboren is, maar dat Hij ook de Zoon van God is, getuige de profetische woorden in een andere psalm van David: "Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt" (Psalm 2:7).

Het getuigenis van Johannes

 Tegen het einde van zijn evangelie verklaart de apostel Johannes waarom hij zijn boek geschreven heeft. "Jezus heeft nog wel vele andere tekenen voor de ogen zijner discipelen gedaan, die niet beschreven zijn in dit boek, maar deze zijn geschreven opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in zijn naam" (Johannes 20: 30-31). In plaats van de historische omstandigheden van Gods verwekking van zijn Zoon in de maagd Maria, vertelt hij het uiterst diepgaande gevolg hiervan met de woorden: "Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid ... Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen" (Johannes 1: 14).
Met deze gebeurtenis brengt Johannes de inleiding van zijn evangelie tot het hoogtepunt van een historisch proces van Gods zelfopenbaring. Door het woord van de Here zijn alle dingen gemaakt: "Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er" (Psalm 33:9). Datzelfde woord, door de profeten gesproken, werd licht en leven voor mensen. Maar de wereld heeft het verwerpelijk gevonden God te erkennen (Romeinen 1: 18 e.v.). God heeft dan zijn woord door zijn profeten aan Israël gezonden, maar ook zijn eigen volk, met uitzondering van een rest, heeft zijn woord verworpen. Ten slotte is zijn levengevende, lichtbrengende woord in zijn eniggeboren Zoon belichaamd. De woorden impliceren wat in Mattheüs en Lucas expliciet wordt verhaald:
Gods verwekking van zijn Zoon door de maagd Maria.

Het getuigenis van Paulus

In zijn inleiding op zijn brief aan de Ro­meinen vestigt Paulus de aandacht op de unieke oorsprong van Christus: "aangaande zijn Zoon, gesproten uit het geslacht van David naar het vlees, naar de geest der heiligheid door zijn opstanding verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus onze Here" (Romeinen I :3-4). De uitdrukking "de geest der heiligheid" in deze samen­hang kan opgevat worden als de Geest, die heilig is", d.w.z. de Heilige Geest. Er is geen suggestie dat Christus de Zoon van God is geworden door zijn opstanding. Na zijn opstanding zei Jezus: "Mij is gegeven alle macht in he­mel en op aarde" (Mattheus 28: 18). Zoals Paulus elders schrijft is Christus' ver­hoging en verheerlijking het gevolg van zijn gehoorzaamheid zelfs tot de kruis­dood (Filipenzen 2:9). De woorden: "gespro­ten uit het geslacht van David naar het vlees" vinden een parallel in de brief aan de Galaten: "geboren uit een vrouw, geboren onder de wet".

 Waarom de twijfels?

Waarom hebben vele christenen, die gewoonlijk bereid zijn het getuigenis van de Schrift te aanvaarden, twijfels over de historiciteit van de maagdelijke geboorte? Dat de plaatsen waar deze expliciet wordt vermeld weinig zijn is geen reden voor onzekerheid. Ware het niet voor de misbruiken in de gemeente te Corinthe, wat voor be­wijs zouden we hebben dat het Paulus' gewoonte was in de gemeenten de regelmatige viering van het Avondmaal te regelen? We hebben onze kennis van de omstandigheden van Jezus' he­melvaart alleen aan Lucas te danken. Maar wat hij hierover vertelt is impli­ciet in het evangelie. Gelovigen wisten dat Christus, die gezeten is aan de rechterhand van de Vader in de hemel, vroeger op aarde onder zijn volk had geleefd. Ook als zij niet zouden weten van de omstandigheden, dat Jezus veertig dagen na zijn opstanding bij zijn afscheid van zijn discipelen in een wolk vanaf de Olijfberg opgenomen werd, toch geloofden ze stellig in het feit van Christus' hemelvaart. 
Zo is het ook met Christus' wonderbaarlijke geboorte. De vroege gemeente geloofde in Hem als een Mens van vlees en bloed, onderhevig aan verzoeking en die gestorven is. Ter­zelfder tijd geloofden ze in Hem als de eniggeboren Zoon van God, die nooit gezondigd heeft. Het woord 'enigge­boren' gaf te kennen dat zijn oor­sprong uniek was, en niet te vergelij­ken met de geestelijke wedergeboorte van andere kinderen van God. Zij aanvaardden het impliciete feit van zijn hemelse oorsprong met overtuiging, zelfs als zij uit overwegingen van eer­bied de unieke ervaring van Maria niet van de daken afkondigden.
Vervolg > Jezus van Nazareth #2 De zoon van Maria
- Met de Bijbel in de hand

++

Vindt ook te lezen

Een plaats voor een vreemdeling en een vluchteling
Een Groots Geschenk om te herinneren
Een man die de geschiedenis van het mensdom veranderde
Het begin van Jezus #2 Aller Begin
Het begin van Jezus #3 Voorgaande Tijden
Het begin van Jezus #6 Beloften van innerlijke zegeningen
Het begin van Jezus #7 Een Nieuwe Adam, zoon van Abraham
Het begin van Jezus #8 Beloofde Gezalfde zoon van God
Het begin van Jezus #13 Een te komen mens
Jezus van Nazareth #1 Jezus' geboorte
Jezus van Nazareth #2 De zoon van Maria
Jezus van Nazareth #3 De Zoon van God
Jezus van Nazareth #4 Die geen zonde gedaan heeft
Jezus van Nazareth #5 Zijn Unieke persoonlijkheid
Jezus van Nazareth #6 Zijn unieke macht
Jezus van Nazareth #7 Zijn Leven van gebed
De Knecht des Heren #1 De Bevrijder
De Knecht des Heren #2 Gods zwaard en pijl
De Knecht des Heren #3 De Gewillige leerling
De Knecht des Heren #4 De Verlosser
De Knecht des Heren #5 De Gezalfde gezant
Wereld waarheen #1 Terug naar Egypte
Dienaar van zijn Vader
De Leidsman van geloof
Zalving van Christus als profetische repetitie van de begrafenisrituelen
Zoenoffer
Niemand heeft zulk een grote liefde als hij die zij leven gaf voor zijn vrienden
Jezus moest sterven
Jezus stervensdag
Achtergelaten aan een paal tot in de dood
Waarom vast houden aan het kruisbeeld
Kruisen en Iconen stukslaan
Zweeds theoloog vindt in historische geschriften dat Jezus niet aan een kruis stierf
Indien God Zijn eigen wil niet heeft
Een Messias om te Sterven
Vergieten van Bloed, een Oud en een Nieuw Verbond
Jezus drie dagen in de hel
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #2 Te Doen
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #3 Zoals Jezus
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #5 Verblijven in Christus
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #6 Samenhoren
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #7 Adverteren
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #8 Omgang met Leerstellingen
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #9 Omgang met anderen
Christus kennen is zin geven aan het leven
Niet gebonden door labels maar vrij in Christus
Ongelovige Thomassen, Jezus en zijn God
Hermeneutiek om uit te dragen #8 Tegenspraak
Filippenzen 1 – 2
Gnostiek, Judas evangelie, bijbelonderricht, zoon van God
Want het is geen leeg woord
Mogelijkheid tot leven

Wednesday 21 January 2009

De Leidsman van geloof


ZELFS op de leeftijd van twaalf jaar had jezus een sterk besef van een bijzondere zending. Tegen Maria en jo­zef, die Hem drie dagen hadden ge­zocht voordat zij Hem in de tempel vonden, zei Hij: "Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?" Toen Hij in Nazareth onder de dagelijkse invloed van gebed, de Schriften en een vrome moeder vol­wassen werd, nam zijn kennis en inzicht steeds toe. Toen Hij op dertig­jarige leeftijd naar johannes de Doper ging, om gedoopt te worden, wist Hij wat Hij te doen had en hoe zijn zen­ding zou aflopen.

De vier evangeliën bevatten ver­scheidene uitspraken waarin jezus vertelt waarom Hij door de Vader gezonden werd of gekomen is. Om de wet en de profeten te vervullen. Om het evangelie aan de verloren schapen van het huis lsraëls te verkondigen. Om het verlorene te zoeken en te redden. Om zijn leven te geven als losprijs voor velen. Opdat mensen leven hebben en in overvloed.

Wat voor openbaringen Jezus van zijn Vader heeft ontvangen, met nade­re aanwijzingen van wat Hij te doen en te verwachten had, weten wij niet. Wat wij wel kunnen nagaan is hoe sterk de invloed van de Schrift op Hem was. Kort na zijn optreden in Galilea zei Hij dat de dagen zouden komen wanneer Hij van zijn discipelen wegge­nomen zou worden. Dit had jesaja, in zijn vierde profetie aangaande de Knecht des Heren voorzegd, een profetie waaruit Jezus enkele keren heeft geciteerd: "Hij is uit verdrukking en gericht weggenomen, en wie onder zijn tijdgenoten bedacht, dat hij is afgesne­den uit het land der levenden?" (Jesaja 53:8). Later zei Hij tegen de twaalf:
"Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en al wat door de profeten geschreven is, zal aan de Zoon des mensen volbracht worden. Want Hij zal overgeleverd worden aan de heidenen en bespot en gesmaad en bespuwd worden, en zij zullen Hem geselen en doden, en ten derden dage zal Hij opstaan" (Lucas 18:31-32). Hij beval Petrus in Gethse­mane zijn zwaard terug te brengen op zijn plaats, zeggende: "Hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, die zeggen, dat het aldus moet geschie­den?" Na zijn opstanding verweet Hij de discipelen dat zij de profetieën van zijn lijden, dood en opstanding niet geloofden. Door te verwijzen naar wat over Hem geschreven stond in Mozes, de profeten en de psalmen opende Hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen.

Jezus wordt verrast

Toch zou het een grove miskenning van Jezus' levenssituatie zijn als wij zouden denken dat Hij alles van te voren wist. Er zijn gelegenheden waar­bij Hij om informatie omtrent een ziekte vraagt. Tegen de vader van een bezetene knaap bijvoorbeeld: "Hoe­lang is het, dat dit hem overkomt?" (Marcus 9:21). Belangrijker nog zijn die gevallen waar Hij kennelijk verrast werd. Hij verwonderde Zich over het geloof van de Romeinse hoofdman, die inzag dat het niet nodig was dat Jezus naar zijn huis zou gaan om zijn knecht te genezen: zijn bevel was voldoende. "Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij Zich en zeide tot hen, die Hem volgden: Voorwaar, zeg Ik u, bij nie­mand in Israël heb Ik een zó groot geloof gevonden" (Matth. 9: 10). Hij verbaasde Zich over het ongeloof van zijn vroegere dorpsgenoten in Nazar­eth (Marcus 6:5). Hij wist niet wanneer Hij naar de aarde terug zou komen ­al wist Hij wel dat er ook geen enkele engel was die dit wist!

Er zijn ook aanduidingen dat Hij niet van tevoren wist wanneer Hij bepaalde wonderen zou doen. Toen de wijn op een bruiloft opraakte en Maria Hem hierop attent maakte, zei Hij tegen haar: "Mijn ure is nog niet gekomen" (Johannes 2:4). De meest bevredigende verklaring van deze repliek is dat Hij op dat ogenblik niet wist dat Hij bij deze gelegenheid het eerste van zijn vele wonderen zou verrichten. De Vader had, mogen wij veronderstellen, zijn onzichtbare engelen reeds de opdracht gegeven een overvloed van wijn ter beschikking te stellen, maar Jezus wist dat van tevoren niet. De evangelist Johannes, die daar aanwezig was, schreef later erover: "Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen te Kana in Galilea en Hij heeft zijn heer­lijkheid geopenbaard, en zijn discipelen geloofden in Hem" (Johannes 2: 11).

Zo was het ook blijkbaar met het meest betekenisvolle wonder dat Jezus ooit deed, de spijziging van meer dan vijfduizend. Hiermee gaf Hij op zeer indrukwekkende wijze te kennen dat Hij het Brood des levens was en dat zon­der Hem zijn volk zou sterven even ze­ker als het volk Israël in de woestijn zonder het manna zou zijn gestorven. Toch bevond Hij Zich in die situatie omdat zijn intentie Zich met de twaalf terug te trekken, door de menigte werd verijdeld. Hij wilde gaan "naar een eenzame plaats, alleen". Maar ter­wijl Hij met de twaalf het Meer van Galilea met een boot overstak, liep een menigte rond de noordelijke oever en was Hem vóór. "Toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare, en Hij werd met ontferming bewogen" (Matth. 14: 14). Ook in dit geval mogen wij veronderstellen dat Hij niet van tevoren wist met welk groot wonder Hij zou tonen dat Hij het Brood des levens is.

Jezus' spontane reacties

Door in te zien dat Jezus lang niet al­les wist kunnen we beter begrijpen dat zijn reacties op zijn ontvangst onder zijn tijdgenoten spontaan waren. Zijn verdriet vanwege de kille on­verschilligheid van de bewoners van Capernaüm of Bethsaida was pijnlijk omdat Hij iets beters had kunnen verwachten. De terugkeer van de uitgezonden tweeën zeventig disci­pelen, met onverholen blijdschap om­dat ze mensen hadden kunnen genezen, wekte in Hem vreugde en dankbaarheid op: "Terzelfder tijd verblijdde Hij Zich door de Heilige Geest en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstan­digen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U" (Lucas. 10:21). Nog een ander voorbeeld dat Jezus werkelijk be­droefd was over een situatie die voor Hem kennelijk niet onvermijdelijk was, is te zien in zijn klacht over de stad waar Hij zo ernstig had getracht zijn volk tot geloof en inzicht te brengen. "Jeruzalem,Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt het niet gewild" (Matth. 24:37). Zowel zijn pogingen als zijn teleurstelling getuigen van een reële gelegenheid die zijn volk had verwor­pen.

Geloofsgetuige bij uitnemendheid
  
Om zijn lezers aan te sporen tot vol­harding, vestigt de schrijver van de brief aan de Hebreeën hun aandacht op vele van de geloofsgetuigen die hen zijn voorgegaan. Hij brengt zijn revue tot een hoogtepunt met het grootste voorbeeld van alle. "Laat ons oog daar­bij alleen gericht zijn op Jezus, de leids­man en voleinder des geloofs, die, om de vreugde, welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods" (Hebreeën 12:2). De laatste woorden ge­ven aan wat de vreugde was, die vóór Hem lag. Hij was vertrouwd met Da­vids profetische psalm waarin hij Gods uitnodiging tot de Messias van Israël openbaart: "Aldus luidt het woord des HEREN tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand" (Psalm 110: 1). Jezus' geloof in de vervulling van deze woorden was een "vertrouwen bij hetgeen gehoopt is en een overtuiging aangaande wat niet gezien wordt" (Hebreeën I I: I, Leidse vert.). Paulus' woorden gelden even­zeer voor Jezus als voor anderen:
"Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet?" (Romeinen 8:24).

Als Jezus, toen Hij op aarde was, de herinnering had van eeuwig leven met God in de hemel, en ook met zeker­heid wist alles wat zou gebeuren, dan was Hij zeker niet "in alle opzichten aan zijn broeders gelijk geworden" (Hebreeën 2: 17). Wat voor verzoeking kon er zijn als het gevolg daarvan reeds bij voorbaat vaststond? Noach, Abraham, Mozes illustreren het geloof dat aan Gods belofte vasthoudt en de onbe­kende toekomst met vertrouwen tege­moet gaat. Noach bouwde een grote ark op het vaste land enkel op grond van Gods bevel, toen er geen enkele aanwijzing was van de komst van een uitgestrekte watervloed. Abraham ondernam een reis naar een verafgele­gen land, "zonder te weten waar hij komen zou". Mozes gaf het aanzien en de rang van iemand die gezien werd als een dochter van Farao prijs omdat zijn blik op de toekomst gevestigd was. Zo was het ook met Jezus. Als Gods enig­geboren Zoon was Hij uniek, maar als de Zoon van Maria had Hij gedurende zijn proeftijd deel aan de beperkingen van leven in een lichaam van vlees en bloed. Op grond van zijn gehoorzaam­heid tot de kruisdood toe heeft God Hem uitermate verhoogd en verheer­lijkt met zijn eigen goddelijke attribu­ten. •



- Met de Bijbel in de hand (Maandblad van de Broeders in Christus)