Voor te houden bij het lezen van de Bijbel
Wat je je bij het lezen van de Bijbel vóór alles voor ogen moet houden, is het doel van het Boek. En dat doel is: te dienen als een instructieboek bij het leven.
Toen er vroeger nog algemene dienstplicht was, kreeg je bij je opkomen een ‘Handboek-soldaat’, waar alles in stond dat je als goed soldaat diende te weten. Zo krijgen we van God voor het leven in zijn dienst een ‘Handboek-discipel’ dat ons alles vertelt wat we als dienaar van God moeten weten. Niets meer en niets minder. Dat betekent dat we voor ons leven in Christus niet zijn aangewezen op aanvullende informatie van buiten-bijbelse bronnen (ik heb het hier niet over hulpmiddelen voor Bijbelstudie!). Maar het betekent ook dat we in de Bijbel niet moeten gaan zoeken naar informatie over onderwerpen die niets met die doelstelling te maken hebben. En daar komt dan nog bij dat de Bijbel een kenmerkend eigen taalgebruik hanteert, een taalgebruik dat je je eigen moet maken. Dat is op zichzelf niet moeilijk, maar het vraagt wel inzet. Je hoeft er niets anders voor te doen dan het Boek regelmatig en met aandacht te lezen, zodat je er vertrouwd mee raakt, maar dat moet je dan ook wel doen; er bestaan helaas geen afsteekjes die je er sneller brengen.
Heel veel gekibbel over zogenaamde ‘geloofszaken’ heeft echter te maken met het feit dat mensen deze ‘buitengrenzen’ uit het oog hebben verloren. Daarom willen we daar nu wat aandacht aan besteden.
De Bijbel is geen geschiedenisboek
Om te beginnen moeten we beseffen dat de Bijbel geen geschiedenisboek is.
We vinden alleen die dingen die ons ter zake doende lessen leren. En dat kan betekenen dat de beschreven gebeurtenissen soms niet op elkaar lijken aan te sluiten. Dat komt dan alleen maar doordat we bepaalde informatie missen die we nodig zouden hebben om die aansluiting te begrijpen, maar dat is geen tekortschieten van de Bijbel. De Bijbel heeft op dat moment niet de doelstelling ons die historische ontwikkeling duidelijk te maken, maar alleen om ons enkele opvolgende historische gebeurtenissen te presenteren waar wij belangrijke lessen uit kunnen leren. En dat is dan alvast de eerste conclusie: we moeten leren ons bij elk verhaal af te vragen: waarom staat dat hier, wat wil het mij leren?
Daarvoor kan het van belang zijn dat we ons voor dat verhaal zelf afvragen ‘hoe zit dat nu precies’, maar heel vaak is die vraag absoluut niet van belang om te begrijpen hoe dit verhaal samenhangt met het vorige, of met het volgende. Alles wat er staat is van belang, maar wat er niet staat hoeven we blijkbaar ook niet te weten.
Dat zou ons maar afleiden van de zaken waar het wel om gaat.
Taalgebruik
Sodom en Gomorra als voorbeeld
Een voorbeeld. Iedereen kent het verhaal van de ondergang van ‘Sodom en Gomorra’. De namen zijn spreekwoordelijk geworden in onze taal. Maar tegen het eind van het boek Richteren (Richt. 19) vinden we bijna net zo’n verhaal.
Dat wil ons kennelijk vertellen dat de toestand in Israël zover was afgegleden
dat die op het niveau was beland waarvoor God enkele eeuwen eerder een aantal belangrijke steden van de Kanaänieten volledig had weggevaagd. Maar ook al staat het bijna aan het eind van dat boek, toch zijn zelfs Bijbelgetrouwe commentatoren het er in feite over eens dat dit verhaal zich moet hebben afgespeeld kort na de dood van Jozua, en dus heel aan het begin van de ruim 3
eeuwen lange periode van de Richteren. Wat hier van belang is, is kennelijk de les die het ons leert en niet het geschiedkundige verloop van die periode.
En wat is dan die les?
De uitdrukking ‘Sodom en Gomorra’ is in onze taal synoniem met zedelijk verval, en nog veel meer met homoseksualiteit, die in ouder Nederlands lang is aangeduid als ‘sodomie’. Maar is dat correct? Zou er werkelijk iemand serieus willen betogen dat het gedrag van de inwoners van Sodom wel acceptabel zou zijn geweest wanneer de engelen het voorkomen van vrouwen hadden gehad in plaats van dat van mannen? In Gibea ging het om een vrouw en toch wordt het gedrag van de inwoners op één lijn gesteld met dat van de inwoners van Sodom. Wat hier in werkelijkheid speelt is de vraag naar veiligheid en zorg voor de naaste tegenover heerszucht en egocentrisch gedrag. Steden hadden, in tegenstelling tot dorpen, muren voor hun veiligheid. Maar de vreemdeling die er bescherming zoekt wordt er aangerand en verkracht; hij is slechts een speeltje in plaats van een medemens die bescherming zoekt. Wie beseft hoeveel nadruk de Mozaïsche wet legt op de zorg voor de naaste, inclusief de vreemdeling, de wees en de weduwe, d.w.z. de kwetsbaren in de maatschappij, moet wel beseffen dat juist die principes hier met voeten worden getreden. De Leviet uit Richt. 19 ging het heidense Jebus voorbij en zocht veiligheid in het Israëlitische Gibea, maar zijn bijvrouw werd juist dáár behandeld als nog minder dan een dier. En het feit dat hij al in de opening van het verhaal wordt aangeduid als een ‘vreemdeling’ in Efraïm, had ons al moeten waarschuwen. God had bepaald dat de Levieten over het land verspreid zouden wonen. Zij moesten het hart zijn van het Israëlitische godsdienstige leven, de leraren van de Wet. Maar deze Leviet was slechts een vreemdeling onder het volk!
Dat is de les van Richteren 19 (en dus ook van Gen. 19).
- R.C.R
+
No comments:
Post a Comment