Op 14 Nisan herdachten Jezus en zijn apostelen de uittocht van Egypte, maar toen stelde Jezus zich ook voor als het offer dat ter slachtbank zou gebracht worden tot vergeving van de zonde. Dit laatste avondmaal zou voor Christenen de gebeurtenis moeten zijn welke zij zeker moeten gedenken, daar Christus heeft opgedragen dat zo veel mogelijk te doen tot nagedachtenis van hem.
“Op de eerste dag van de Ongegiste Broden, wanneer ze het paaslam hebben geslacht, zeggen zijn leerlingen tot hem: waar wilt u dat we heengaan en alles gereedmaken dat u er het paasmaal kunt eten? Dan zendt hij twee van zijn leerlingen uit en zegt tot hen: gaat de stad in, en daar zal jullie een mens tegemoet lopen die een kruik water torst; volgt hem, en waar hij naar binnen gaat, zegt daar tot de heer des huizes: ‘de leermeester zegt: waar is die kamer voor mij waar ik met mijn leerlingen het paasmaal kan eten?’– dan zal hij u een grote bovenzaal tonen, ingericht en gereed; maakt het dáár voor ons gereed! De leerlingen trekken er op uit, komen de stad binnen, vinden alles zoals hij hun heeft gezegd en maken het paasmaal gereed.” (Mr 14:12-16 NB)
“Dan komt de dag van de ongezuurde broden, waarop het paaslam moest worden geslacht. Hij zendt Petrus en Johannes uit, zeggend: trekt vooruit en maakt voor ons het paasmaal gereed, zodat we dat kunnen eten. Maar zij zeggen tot hem: wáár wilt u dat wij het gereedmaken? Hij zegt tot hen: zie, als ge de stad binnenkomt zal een mens u tegemoetkomen die een grote kruik water torst; volgt hem, het huis in waar hij naar binnen gaat,– en zegt dan tot de huisheer van het huis: de leermeester zegt tot u: waar is de herbergzaal waar ik met mijn leerlingen het paasmaal kan eten?– en hij zal u een grote bovenzaal wijzen die net ingericht is; maakt het dáár gereed! Zij gaan heen, vinden alles zoals hij hun heeft gezegd en maken het paasmaal gereed. Wanneer het uur aanbreekt, gaat hij aanliggen, en de apostelen met hem. Hij zegt tot hen: vol verlangen heb ik ernaar verlangd vóór mijn paaslijden dit paasmaal met u te eten; want ik zeg u dat ik het niet meer zal eten totdat het vervuld wordt in het koninkrijk van God! Hij neemt een drinkbeker aan spreekt een dankgebed en zegt: neemt deze en deelt hem met elkaar; want ik zeg u, ik zal van nu af niet drinken van het gewas van de wijnstok totdat het koninkrijk van God komt! Hij neemt een brood op, spreekt een dankgebed, breekt het en geeft het aan hen, zeggend: dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijn gedachtenis! Evenzo met de beker ná de maaltijd, zeggend: deze drinkbeker is het nieuwe verbond door mijn bloed, dat voor u vergoten wordt; maar zie, de hand van wie mij prijsgeeft is met mij hier aan tafel; want de mensenzoon gaat voort gelijk bepaald is, maar wee die mens door wie hij wordt prijsgegeven! Dan beginnen zij samen bij elkaar te zoeken wie van hen dat wel mag zijn die dat gaat uitvoeren. Maar er ontstaat ook onenigheid onder hen, over wie van hen de grootste denkt te zijn. Hij zegt tot hen: de koningen der volkeren heersen over hen, en hun gezagsdragers laten zich weldoeners noemen; maar gíj, niet zo!– nee, laat de grootste onder u als de jongste worden en wie aanvoert als wie bedient; want wie is groter: wie aanligt of wie bedient?– níet wie aanligt!– ík ben in uw midden als degene die bedient!– maar gíj zijt het die bij mij gebleven zijt in mijn beproevingen, en nu verleen ik u, zoals mijn Vader mij verleend heeft, koningsmacht, zodat ge in mijn koninkrijk zult eten en drinken aan mijn tafel, en gezeten op tronen de twaalf stammen van Israël zult oordelen; Simon, Simon, zie, de satan heeft geëist jullie te mogen ziften als de tarwe; maar ik heb voor je gebeden dat je geloof niet zal bezwijken; en als jij ééns anderen bekeert, versterk dan die broeders van je! Maar hij zegt tot hem: heer, met ú ben ik bereid ook wachthok en dood in te gaan! Maar hij zegt: ik zeg je, Petrus, de haan zal vandaag niet kraaien voordat je driemaal verloochend zult hebben dat je van mij weet! Dan zegt hij tot hen: toen ik u uitzond zonder beurs, reiszak en schoenen, zijt ge toen iets tekortgekomen? En zij zeggen: niets! Hij zegt tot hen: maar nu moet wie er een heeft een beurs meenemen, evenzo een reiszak, en wie er geen heeft moet zijn kleed verkopen en een zwaard aanschaffen; want ik zeg u dat dit wat geschreven staat in mij in vervulling moet gaan: ‘hij werd bij wettelozen gerekend’; {#Jes 53:12} want dat gaat over mij en heeft een einddoel! Zij zeggen: heer, zie, twee zwaarden hier! Hij zegt tot hen: dat is genoeg! Als hij de stad uitkomt gaat hij, zoals hij gewoon is, naar de Olijfberg; hem volgen ook de leerlingen. Op de plek aangekomen zegt hij tot hen: bidt dat ge niet in beproeving komt! Zelf zondert hij zich van hen af, op ongeveer een steenworp; op de knieën neergevallen heeft hij gebeden, zeggend: Vader, als ge wilt, draag deze drinkbeker van mij weg; maar niet míjn wil maar de uwe moet geschieden! Dan laat zich aan hem een engel uit de hemel zien die hem sterkt. Hij wordt doodsbang en heeft nog dringender gebeden; zijn zweet wordt als druppels bloed die neerdalen op de aarde; als hij opstaat van zijn gebed, en bij de leerlingen komt, vindt hij hen slapend, van verdriet. Hij zegt tot hen: wat slaapt ge!– staat op en bidt dat ge niet in beproeving komt! Terwijl hij nog spreekt, ziedaar, een schare; hij die Judas heet, één van de twaalf, is voor hen uit gegaan; hij nadert Jezus om hem te kussen. Maar Jezus zegt tot hem: Judas, geef je de mensenzoon prijs met een kus? Als die om hem heen staan zien wat het gaat worden, zeggen zij: heer, als wij eens slaan met een zwaard? En zomaar één van hen slaat op de dienaar van de hogepriester in en hakt hem het rechteroor af. Maar ten antwoord zegt Jezus: laat het hierbij. Hij pakt de oorschelp en geneest die. Dan zegt Jezus tot de overpriesters, de bewakers van het heiligdom en de oudsten die op hem afgekomen zijn: als tegen een rover zijt ge uitgetrokken met zwaarden en stokken!– toen ik dagelijks bij u was in het heiligdom hebt ge de handen niet naar me uitgestoken; maar dit is uw uur en de macht der duisternis! Ze nemen hem vast, leiden hem weg en leiden hem naar het huis van de hogepriester. Petrus is van verre gevolgd. Ze leggen een vuur aan in het midden van de hof en gaan bij elkaar zitten. Petrus is midden tussen hen gaan zitten. Maar zomaar een slavinnetje ziet hem bij het schijnsel zitten, staart hem aan en zegt: hij was ook bij hem! Maar hij loochent het en zegt: ik ken hem niet eens, vrouw! Kort daarna ziet iemand anders hem en verklaart: jij bent ook één van hen! Maar Petrus verklaart: mens, dat ben ik niet! Ongeveer één uur later heeft zomaar iemand anders verzekerd en gezegd: in waarheid, ook hij was bij hem, want hij is ook een Galileeër! Maar Petrus zegt: mens, ik weet niet wat je zegt! En plotseling, terwijl hij nog spreekt, kraait er een haan. De Heer keert zich om en kijkt Petrus aan, en dan herinnert Petrus zich het woord van de Heer, hoe hij tot hem zei: voordat er een haan zal kraaien zul je vandaag mij driemaal verloochenen! Hij gaat naar buiten, en eenmaal buiten huilt hij bitter. De mannen die hem vasthielden hebben hem bespot en hem slaag gegeven; hem rondom omhullend hebben ze hem gevraagd, en gezegd: profeteer eens: wie is het die jou bespot? En vele andere lasteringen hebben ze tegen hem gezegd.” (Lu 22:7-65 NB)
No comments:
Post a Comment