Showing posts with label nederlandsetekst. Show all posts
Showing posts with label nederlandsetekst. Show all posts

Thursday 12 February 2009

De Wederkomst en de eindtijd #6 De Dagen van Noach en Lot

De Wederkomst en de eindtijd


Voorgaand > De Wederkomst en de Eindtijd #5 De Verlosser uit de hemel

 

DE DAGEN VAN NOACH EN LOT

 

DE Farizeeën vroegen Jezus eens wanneer Gods Koninkrijk zou komen. Hij zei in zijn antwoord dat zijn intrede geen nauwkeurige observatie nodig had: "De komst van het Konin­krijk Gods gaat niet met waarnemingen gepaard; en men zal niet zeggen: Zie, hier is het of daar! Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u" (Lucas 17:20,21). Wanneer het Koninkrijk eenmaal gekomen was, zou zijn verschijning zo ontzaglijk zijn dat iedereen het zou weten, want evenals een bliksemflits zou het overal te merken zijn.

Naar aanleiding van deze vraag gaf Jezus zijn discipelen ook te kennen dat de komst van het Koninkrijk niet aan­stonds te verwachten was: "eerst moet Hij [de Zoon des mensen] veel lijden en verworpen worden door dit geslacht" (Lucas 17:25). Als de dag van zijn komst eindelijk zou aanbreken zou zijn ver­schijning plotseling geschieden en een grote verrassing zijn voor de samenle­vmg.

Jezus illustreert deze verbazing in de wereld van de eindtijd door de discipe­len de tijd van Noach in herinnering te brengen. "En gelijk het geschiedde in de dagen van Noach, zó zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen: zij aten, zij dronken, zij huwden, en zij werden ten huwelijk genomen tot op de dag, waarop Noach in de ark ging en de zondvloed kwam en allen verdelgde" (Lucas 17:26,27). Iedereen in Noachs omgeving wist van het gevaarte dat hij en zijn zonen bezig waren te bouwen, maar zo­lang het leven zijn ge­wone loop ging wie zou zo dom zijn om in zijn verhaal van een grote watervloed te geloven?

Zo was het ook in Jezus' tweede illustratie. "Op dezelfde wijze als het geschiedde in de dagen van Lot, zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Maar op de dag, waarop Lot uit Sodom ging, regende vuur en zwavel van de hemel en ver­delgde hen allen" (v.28,29).

Met deze illustraties schetst Jezus een situatie waarin mensen zo in beslag genomen zijn met hun dagelijkse bezig­heden dat zij geen rekening houden met de mogelijkheid dat hun samenle­ving zeer plotseling tot een einde komt. Het is de mentaliteit waarover Petrus schreef: "alles blijft zó, als het van het begin der schepping af geweest is" (2 Petrus 3:4). In de herinnering aan wat Jezus eens over de zondvloed had ge­zegd, ziet ook Petrus in die catastrofe een waarschuwing voor anderen. "Want willens en wetens ongaat hun ... dat de toenmalige wereld is vergaan, verzwolgen door het water."

'Wij amuseren onszelf kapot'

Zo heet het boek dat geschreven is door de hedendaagse socioloog Neil Postman. Door de eeuwen heen zijn verreweg de meeste mensen voortdurend in beslag genomen door de noodzaak in hun dagelijkse behoeften te voorzien. Vaak zijn lange werkuren nodig geweest als harde economische noodzaak, om voldoende levensmiddelen ter beschikking te hebben. In deze tijd is die toestand sterk veranderd. De technologie stelt ons in staat de produktie sterk te verhogen met veel minder mensen. Het gevolg is veel werkloos­heid en ook ruime tijd voor genot. Uit onderzoek is gebleken dat men iedere dag uren besteedt aan het kijken naar televisie, om nu niet te spreken van radio, video, computerspelletjes, het lezen van kranten en tijdschriften, en lange vakanties. Mensen willen vooral zoveel mogelijk geamuseerd worden. De levenbeheersende genotzucht is gericht op wat Johannes beschreef als "de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven" (1 Johannes 2: 17). Met betrekking tot deze dingen zei hij verder: "En de wereld gaat voorbij en haar begeren."

Gods gericht over de aarde

Het boek Jesaja bevat een reeks profe­tieën over de toekomst van de volken rondom Israël, die afgesloten wordt met de openbaring van Gods oordeel over de wereld in de eindtijd (Jesaja 24-27). In deze blik op de verre toekomst komen er enkele zinspelingen op de zondvloed in de tijd van Noach voor. Er is zelfs een citaat uit het boek Genesis hierover: "de sluizen in den hoge wor­den geopend en de grondvesten der aarde beven" (Jesaja 24:18; Genenis 6:11; 8:2).

In deze profetie raadt de Here zijn volk aan bescherming te zoeken in hun binnenkamers achter gesloten deuren, gedurende de tijd wanneer zijn toom op de aarde uitgestort wordt. "Kom, mijn volk, ga in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u; verberg u een korte tijd, tot de gramschap over is" (Jesaja 26:20). Dat had Noach en zijn gezin gedaan, toen God de deur van de ark sloot voordat de zondvloed kwam. De profeet geeft als reden hiervoor:

"Want zie, de HERE verlaat zijn plaats om de ongerechtigheid der bewoners van de aarde aan hen te bezoeken." Op deze wijze is ook Micha zijn verkondiging van Gods oordeel begonnen:

"Want zie, de HERE gaat uit van zijn woning, en Hij daalt neder en treedt op de hoogten der aarde" (Micha 1: 3) - een profetie die zijn allergrootste vervulling zal hebben "bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht, in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet ken­nen en het evangelie niet gehoorzamen" (2 Thessalonicenzen 1:7,8).

In de profetie van Jesaja blijkt het gericht over de aarde een 'natuurramp' te zijn. Tot tweemaal toe voorzegt de profeet dat de aarde ontledigd en ver­woest zal worden. Alle klassen in de maatschappij, ongeacht verschil in status, functie, arbeid en kunne, worden op gelijke wijze getroffen: "Dan vergaat het de priester als het volk, de heer als de knecht, de meesteres als haar dienstmaagd, de verkoper als de koper, wie te leen ontvangt als wie te leen geeft, de schuldenaar als de schuldeiser" (Jesaja 24:2). Ook in dit opzicht is de ramp in de eindtijd te vergelijken met de zware regen en de aardbevingen van de zondvloed en de zwavel en het vuur die op Sodom en haar zustersteden vielen.

Ook de ramp in de eindtijd blijkt een combinatie te zijn van twee krachten: vuur en aardbeving. Zeer realistisch is de beschrijving van Jesaja: "De aarde barst geheel open, de aarde schudt hevig, de aarde wankelt vervaarlijk; de aarde waggelt zeer als een beschonkene en zwaait heen en weer als een nachthut; want haar overtreding drukt zwaar op haar; zij valt en staat niet meer op" (Jesaja 24:19,20).

Aardbevingen komen meermalen voor in profetieën van de eindtijd (bijv. Joël 3:16; Ezechiël 38:19,20;Zacharia 14:4,5; Openbaring 16: 18). Over het vuur zegt Jesaja dat de bewoners van de aarde door een gloed verteerd zullen worden (24:6). Petrus heeft deze woorden kennelijk in gedachte in zijn waarschuwing voor onheil in de laatste tijd. De wereld die Noach kende werd "verzwolgen door het water" terwijl de wereld van deze tijd "ten vure bewaard" is (2 Petrus 3:6,7). Bovendien horen we de herhaling van Jesaja's woorden: "want de HERE heeft dit woord gesproken" (24:3) in de wijze waarop Petrus zijn lezers verzekert van de vervulling van zijn waarschuwing: "De tegenwoordige hemelen en de aarde [bekende beeldspraak voor de maatschappij] zijn door hetzelfde woord als een schat weg­gelegd, ten vure bewaard" (2 Petrus 3:7).

 

 

Een wereld van geweld

Er moet een goede verklaring zijn voor het sombere feit dat God, die barmhartig en genadig is, zijn schepping op deze droevige wijze zou aantasten. Jesaja geeft de oorzaak hiervan in een ernstige aanklacht die speciaal op de wereld van de eindtijd van toepassing is: "Want de aarde is ontwijd door haar bewoners, omdat zij de wetten hebben overtreden, de inzettingen ontdoken, het eeuwig verbond verbroken. Daarom verslindt een vloek de aarde en moeten haar be­woners boeten" (24:5,6).

De wet van Mozes leerde het volk niet schuldig te zijn aan bloedvergieting maar het menselijk leven te respecte­ren: "Gij zult niet doodslaan." Gods heilige land mocht niet bezoedeld worden met bloed. "Zo zult gij het land waarin gij woont, niet ontwijden, want bloed, dàt ontwijdt het land, en voor het land kan ten aanzien van het bloed dat daarin vergoten is, geen verzoening worden gedaan dan door het bloed van degene, die het vergoten heeft" (Numerieken 35:33).

Maar dit geldt niet alleen voor Israël en zijn heilige land maar ook voor de gehele aarde die God geschapen heeft. De profeet maakt melding van wetten en inzettingen en van Gods eeuwig verbond dat de wereld verbroken heeft. Ook de verklaring van deze woorden is te vinden in het verslag van de zondvloed in het boek Genesis. Daar wordt de oorzaak van de zondvloed aangegeven met de woorden: "De aarde nu was verdorven voor Gods aangezicht, en de aarde was vol geweldenarij" (Genesis 6: 11). Dit moordgeweld zal dan de verklaring zijn van Gods verbond met Noach direct na de zondvloed: "En waarlijk, Ik zal uw eigen bloed eisen; van de mensen onderling zal Ik het leven des mensen eisen. Wie des mensen bloed ver­giet, diens bloed zal door de mens ver­goten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt" (Genesis 9:5,6).

Dit strenge gebod van bloedvergieting ligt dus ten grondslag aan Gods verbond met Noach, dat zowel hier (Genesis 9:16) als in Jesaja's profetie van toekomend gericht vermeld wordt (Jesaja 24:5).

Naast het voortdurend in beslag genomen worden door materialistische zaken, geldt Gods tweede klacht tegen de wereld waarover Jesaja sprak, het afslachten van mensen. Twee wereldoorlogen hebben grote bloedvlekken gebracht op het weefsel van de twintigste eeuw, die geen bleker kan witrnaken. Als gevolg van die titanische oorlogen en de uitvindingen die daaruit zijn voortgekomen, zijn er nu overal in de wereld helse landmijnen, tijdbommen en projectielen waarmee terroristen afschuwelijke moorddaden verrichten.

'Ziet toe op uzelf'

Jezus gebruikte verscheidene illustraties om zijn discipelen goed te leren besef­fen dat zijn komst plotseling en onverwachts zou geschieden. Hij vergeleek deze met de wijze waarop een dief in die tijd ineens het huis binnenviel om zo snel mogelijk te pakken wat gepakt kon worden. Dat was ook de les in de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden. Midden in de nacht, wanneer niemand het verwacht, zou het geroep plotseling klinken: "Dé bruidegom, Zie, gaat uit hem tegemoet!"

Boekkennis, zelfs kennis van de Bijbel, hoe grondig ook, is onvoldoende om ons een schokkende verrassing te sparen. Nauwkeurig onderzoek van de vele profetieën die wij ter beschikking hebben is niet in staat ons de dag of het uur van Christus' terugkomst te laten weten. De vele mislukte pogingen om de dag vast te stellen hadden ons moe­ten waarschuwen voor een herhaling hiervan.

Wat wel mogelijk is, is te leren in zo'n innige verbondenheid met Christus te leven dat zijn plotselinge komst, hoe ontzaglijk ook, aanleiding zal geven tot grote vreugde. Vreugde dat recht en gerechtigheid overal op aarde gevestigd zullen worden. Vreugde dat Gods trouwe kinderen eindelijk dat nieuw, onsterfelijk en onvergankelijk lichaam ontvangen dat· hun van oudsher toegezegd is. Vreugde ook voor onszelf in het besef dat de strijd, aanvechtingen, teleurstellingen en verzoekingen die wij in ons leven in de zwakheid van een aards lichaam hebben gekend, met het áflopen van onze proeftijd voor altoos voorbij is.

Dank zij de nauwe gemeenschap met de verhoogde Here die wij hebben leren kennen, zullen we dan in staat zijn op het bericht van Christus' komst te reageren op de wijze waarover Jesaja spreekt in deze leerzame profetie van Gods gericht over de aarde. "Zie, deze is onze God, van wie wij hoopten, dat Hij ons zou verlossen; dit is de HERE, op wie wij hoopten; laten wij juichen en ons verblijden over de verlossing die Hij geeft" (Jesaja 25:9). _

 

Met de Bijbel in de hand

Tuesday 10 February 2009

De Wederkomst en de eindtijd #4 De komende toorn

De Wederkomst en de eindtijd

DE KOMENDE TOORN

MALEACHI, de laatste profeet in het Oude Testament, voorzag dat de komst van Christus een crisis onder het volk Israël zou brengen: "plotseling zal tot zijn tempel komen de Here, die gij zoekt... Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan als Hij verschijnt?" (Maleachi 3:1-2).

Jezus waarschuwde zijn volk voor de heilloze consequenties van de verwer­ping van Hem. Zij waren de zonen van hen die Israëls profeten hadden gedood en door Hem, de grootste van alle dienaars die God tot zijn volk had gezon­den, te verwerpen, zouden zij de maat van hun vaderen vol maken (Mattheus 23:32). "Want er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u ver­treden en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag" (Lucas 19-43-44).

Zelfs nadat de Joodse autoriteiten Jezus aan de Romeinse stadhouder hadden overgeleverd met de eis dat Hij gekruisigd zou worden, gaf God hun de gelegenheid tot inzicht te komen door het getuigenis van de apostelen dat Jezus uit de doden opgewekt was. Toen zij zelfs dit getuigenis niet geloofden en ook de apostelen vervolgden, was Gods straffende gericht op de Joden onver­mijdelijk. Paulus verweet zijn volk als "Joden, die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde de maat hunner zonden vol maken. De toorn is over hen gekomen tot het einde" (1 Thessalonicensen 2:15-16).

Enkele jaren na het schrijven van deze brief is het einde gekomen, even­als Jezus had voorzegd. "Want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk, en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevange­nen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zal door heide­nen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn" (Lucas 21 :23-24). De Joodse opstand tegen de Romeinse bezetters van het land in 67 na Chr. liep uit op de verwoesting drie jaar later van Jeruzalem, het afbranden van de tempel, het verbannen van een groot deel van het volk uit zijn land en zijn eeuwenlange verstrooiing overal in de wereld.

De geschiedenis herhaalt zich

Een vergelijkbare catastrofe was eeu­wen tevoren over de Joden gekomen. De kroniekschrijver vertelt hoe Jeruza­lem door Babel verwoest werd en de tempel in brand gestoken omdat het volk Gods profeten had verworpen. "De HERE, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen, vroeg en laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning, maar zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en hoonden zijn profeten, totdat de gram­schap des HEREN zich zozeer tegen zijn volk verhief, dat geen herstel meer moge­lijk was. Hij deed de Chaldeeën tegen hen optrekken... Zij verbrandden het huis Gods en braken de muren van Jeruzalem af... Ook voerde hij hen naar Babel" (2 Kroniken 36:15 e.v.).

De toorn Gods

De catastrofale verwoesting van Jeru­zalem en de tempel door de Chal­deeën en de Romeinen, als direct ge­volg van de verwerping van Gods pro­feten en zijn eniggeboren Zoon, biedt een helder inzicht in de betekenis van wat de Bijbel de toorn Gods noemt. In de eerste plaats blijkt dat, verre van een plotselinge opwelling van gramschap te zijn, Gods straf alleen kwam na lang­durige en onverzettelijke ongehoorzaam­heid. God noemt Zich "barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goeder­tierenheid en trouw" (Exodus 34:6) en de heilsgeschiedenis verschaft vele voor­beelden van zijn vergevensgezindheid. Het lange wachten op de dag des He­ren, verklaart Petrus, is niet omdat Hij talmt, "maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verlo­ren gaan, doch dat allen tot bekering ko­men" (2 Petrus 3:9).

In de tweede plaats is Gods toorn zijn tegen zonde gerichte, actieve en straffende oordeel, de werking en het gevolg van een niet te verontschuldigen verwerping van zijn geboden. "U alleen heb Ik gekend uit alle geslachten van het aardrijk; daarom zal Ik al uw onge­rechtigheden aan u bezoeken", zei God door zijn profeet Amos (3:2). In het volgende hoofdstuk vermeldt de profeet een reeks straffen van toenemende hevigheid. Toch is Gods toorn altijd be­grensd en in vergelijking met zijn liefde, kortstondig. "Een kort ogenblik heb Ik u verlaten, maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij nemen; in een uitstorting van toorn heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Losser, de HERE" (Jesaja 54:7-8).

In de derde plaats zegt Gods toorn echter niet alleen iets over wat Hij doet maar ook over wat Hij is. Al spreekt Paulus op enkele plaatsen van de toorn, deze is niet op te vatten als een zelf­standig werkende macht, 'het onvermij­delijke proces van oorzaak en gevolg in een moreel heelal' of een noodlot, maar liever als Gods bewogenheid tegenover mensen die schuldig zijn aan opzettelijke overtreding van zijn gebo­den.

De dag van toorn

Paulus spreekt herhaaldelijk van de komende toorn en heeft daarbij voor ogen de dag van Christus' wederkomst in de eindtijd. Hij waarschuwt de onge­lovige Joden van zijn tijd dat zij door hun weerbarstigheid en onboetvaardig­heid bezig zijn toorn op te hopen "te­gen de dag des toorns en der openba­ring van het rechtvaardig oordeel Gods, die een ieder vergelden zal naar zijn werken" (Romeinen 2:5). Hij richt de aan­dacht op "de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht, in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aange­zicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer Hij komt" (2 Thessalonicensen 1 :7-9).

Het boek Openbaring spreekt van de dag van de toorn van God en van het Lam. Johannes hoort het bevel aan zeven engelen: "Gaat heen en giet de zeven schalen van de gram­schap Gods uit op de aarde" (16:1). Met de zevende hiervan wordt verkondigd: "Het is geschied" (v.17).

Dit is de taal van symboliek. Profe­ten stellen tegenover de kortstondige uitstorting van Gods oordeel de lang­durige zegeningen die na het verwijde­ren van kwaad uit de samenleving zullen volgen: "eenjaar van het welbehagen des HEREN en een dag der wraak van onze God" (Jesaja 63:2).
In ditzelfde boek ziet Johannes vierentwintig oudsten, de symbolische vertegenwoordigers van Gods volk, die Hem loven omdat Hij voorgoed een einde aan menselijke machtsuitoefening op aarde heeft gebracht door de wereld te brengen onder de rechtvaardige heerschappij van zijn Gezalfde: "Wij danken U, Here God, Almachtige, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; en de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten, profeten en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven" (11: 17-18).

Wat de uitwerking van Gods gericht letterlijk zal betekenen is ons niet be­kend. Er zijn profetieën die Gods oor­deel vergelijken met de zondvloed en hieraan toevoegen: "er blijven weinig stervelingen over" (Jesaja 24:6). Dezelfde profeet zegt: "Want zie, de HERE zal komen als vuur om zijn toorn te openbaren. Te vuur en te zwaard zal de HERE gericht oefenen over al wat leeft, en de versla­genen zullen talrijk zijn" (66: 16).

Het mag voor ons een troost zijn te weten dat Gods toorn niet in tegen­spraak is met zijn liefde en dat Hij gezegd heeft: "Zou Ik een welgevallen hebben aan de dood van de goddeloze? Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve?" (Ezechiël 18:23). Het uitroeien van zonde is een noodza­kelijke ingreep, nodig om Gods eind­doel met de wereld te realiseren, wan­neer zijn dienaars ingaan tot het para­dijs dat hij beloofd heeft, voor altijd vrij van zonde.
"Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uit­spreiden. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens, en God zal alle tranen van hun ogen afwissen" (Openbaring 7:15-17). -

Vervolg De Verlosser uit de hemel

- Met de Bijbel in de hand

Monday 9 February 2009

De wederkomst en de eindtijd #3 Let op de Vijgeboom

De wederkomst en de eindtijd
LET OP DE VIJGEBOOM

VROEG in de ochtend van de laatste week van zijn aardse leven liep jezus vanuit Bethanië naar jeruza­lem. Op de weg daarheen zag Hij een vijgeboom, die de aandacht trok omdat hij al in blad was. Er had dan vrucht erop moeten zijn, en om­dat Hij honger had ging Jezus zoeken, maar vond niets.

Dit is precies wat iemand in een van zijn gelijkenissen had gedaan. "Iemand bezat een vijge­boom, die in zijn wijngaard was ge­plant, en hij kwam om vrucht daaraan
te zoeken en vond er geen (Lucas 13:6). Er volgt in dit verhaal een ge­sprek met de tuinman. "Zie, het is nu al drie jaar, dat ik vrucht aan deze vijgeboom kom zoeken en ik vind ze niet. Hak hem om! Waarom zou hij de grond nutteloos beslaan? Hij antwoord­de en zeide tot hem: Heer, laat hem nog dit jaar staan, ik zal er eerst nog eens omheen graven en er mest bij brengen, en indien hij in het komende jaar vrucht draagt, dan is het goed, maar anders, dan moet gij hem omhak­ken."

Na drie jaar vergeefse arbeid bleek de olijfboom Israël onvruchtbaar te zijn. Op de laatste avond zei Jezus tegen de discipelen: "Indien Ik niet de werken onder hen gedaan had, die niemand anders gedaan heeft, zouden zij geen zonde hebben; maar nu heb­ben zij, hoewel zij ze gezien hebben, toch Mij en mijn Vader gehaat" (Johannes 15:24). Daarom had God bepaald dat de natie ten val zou komen. Dat gaf jezus in het zicht­bare teken van het verdorren van de vijgeboom buiten Jeruzalem, op indrukwekkende wijze te kennen.
De profeet Micha had zeven­honderd jaar eerder deze teleurstelling met onvruchtbaar Israël voorzegd. "Wee mij, want het ismij gegaan als bij de inzameling van het ooft, bij de nale­zing van de wijnoogst: geen druif om te eten, geen vijg waarnaar mijn hart begeert" (Micha 7: I). De volgende woorden, die de beeldspraak verkla­ren, geven de verdrietige ervaring van Jezus goed aan: "De vrome is verdwe­nen uit het land en een oprechte is er onder de mensen niet ... Want de zoon minacht de vader; de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder; des mensen huisgenoten zijn zijn vijanden" (v.2,6). Jezus citeerde deze laatste woorden als een profetie van de verdeeldheid in Israël over wie Hij was en de betekenis van zijn komst.

Wat de symbolische daad van het vervloeken van de vijgeboom in werke­lijkheid zou betekenen, gaf Jezus een paar dagen later te kennen in een ge­sprek met enkele discipelen. "Want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk, en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden on­der alle heidenen, en Jeruzalem zal vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn" (Lucas 21 :23-24).

De val van Israël als natie

Niet voor de eerste keer dus zou Jeru­zalem verwoest worden, de tempel in brand gestoken en afgebroken, en het volk uit zijn door God gegeven land gedreven. Maar deze keer zonder de belofte van terugkeer na zeventig jaar maar aan het einde van een periode die niet nader wordt aangegeven: "de tijden der heidenen". Het land zou in het bezit komen, niet van één heidense veroveraar doch vele.

In zijn felle rede gericht tegen de Farizeeën en schriftgeleerden gebruikt Jezus het beeld van een vat die gestadig vol wordt. Door de profeten in Israël te hebben verworpen en vermoord, op dezelfde wijze zelfs de allergrootste Profeet te mishandelen en ook zijn apostelen, waren zij bezig de maat van hun ongerechtigheid tot de lippen te vullen. "Maakt ook gij de maat uwer vaderen vol!" (Mattheus 23:32).
Paulus nam dit beeld over toen hij, in een brief aan de gemeente te Thessalonica naar aanleiding van Joods ver­zet in hun stad, verwees naar het Jood­se ongeloof en hun vijandigheid: "die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste gevolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spre­ken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde de maat hunner zonden vol maken" (1Thessalonicenzen 2: 15-16). Om deze reden zou Gods toorn over hen ko­men.

Het grote teken in de eerste eeuw

Paulus' verkondiging van het evangelie in Thessalonica had, evenals in andere steden, sommigen tot het geloof in Christus en zijn wederkomst gebracht. "Gij hebt u bekeerd van de afgoden tot God, om de levende en waarachtige God te dienen, en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten" (1 Thessalonicenzen 1: 10). Paulus' brieven aan deze gemeente laat zien hoe sterk het verlangen naar Jezus' verschijning was. Zozeer dat de ge­meente zeer bedroefd was over enkele leden die sinds Paulus' bezoek overle­den waren en die dus, naar zij meen­den, de heerlijkheid van de eerste ont­moeting met Hem zouden missen. Bovendien had een profeet in de ge­meente blijkbaar verkondigd dat de dag van zijn komst reeds was aangebroken (2 Thessalonicenzen 2:2).

Aangezien de Joodse natie eerst ten val moest komen, mochten gelovigen de wederkomst van de Here toch niet meteen verwachten. Dit voor de hand liggende antwoord op de kwestie wan­neer Christus weer zou verschijnen is, dan het argument dat Paulus gebruikt.


Tegen het einde van zijn leven was aan Gods trouwe dienaar Daniël een engel verschenen, die hem een overzicht gaf van de gebeurtenissen betreffende het volk Israël vanaf zijn eigen tijd onder de Perzische regering tot de dag van de opstanding in de eindtijd. In de loop van deze profetie werd ook de opkomst van de Romeinse macht voorzegd met zijn gevolgen voor Gods volk. Gezien de verstrekkende gevolgen hiervan was het onbegrijpelijk geweest als de engel hieraan stilzwijgend voorbij was gegaan. Paulus dan citeert een deel van deze profetie (Daniël 11:36-39) als een gebeurte­nis die zich moest voltrekken voor de komst van de Here: "eerst moet de afval komen". De afval die zou komen slaat op de Joodse rebellie (want dit is wat het woord 'afval' gewoonlijk bete­kende) met als gevolg dat de Ro­meinse macht de sterke "vestingen" (van Jotapata, Je­ruzalem, Herodi­urn, Machaerus en Masada) zou veroveren. Deze macht zou zich verheffen "tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is" (2 Thessalonicenzen 2:4). De profetie ging in 70 na Chr. in vervulling toen de Romeinse belegering van Jeruzalem eindigde met het in brand steken van de tempel en de oprichting van de heidense heilig­schendende vaandels van Rome op wat Jezus "de heilige plaats" noemde (Mattheus 24: 15).

Het grote teken in de eindtijd


 Evenals dan de verwoesting van Jeruza­lem en de verstrooiing van de Joden over alle landen het teken bij uit­stek in de eerste eeuw was, dat Christus niet met­een terug zou ko­men, zou het her­stel van Israël evenzeer het te­ken bij uitnemend­heid in de eindtijd zijn dat Christus' wederverschijning inderdaad op han­den was. Als dan het verdorren van een onvruchtbare vijgeboom het in­drukwekkende teken van de dood van de Joodse na­tie (maar niet ui­teraard het Joodse volk) zou zijn, evenzeer zou het uitbotten van de bladeren na een lange winter het teken boven alle tekenen zijn van Christus' komst op de wolken des hemels. Dit is dan de voor de hand liggende betekenis van Jezus' woorden in zijn profetie op de Olijfberg. "Leert van de vijgeboom deze les: Wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan, dat de zomer nabij is. Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, weten, dat het nabij is, voor de deur" (Mattheus 24:32-33).

Het is wanneer wij, terugblikkend op de voorafgaande eeuwen, de brede ontwikkelingen in de wereld in be­schouwing nemen, dat het herstel van de Joden in het land van hun voorvade­ren gezien wordt als een groot won­der. Is er een volk op aarde dat zijn identiteit ondanks vele tegenwerkende gevaren zo goed heeft bewaard als het Joodse volk? Alleen in deze tijd, nu het volk weer een natie wordt, is het ge­vaar van assimilatie in andere landen sterk toegenomen. Hoe zou een volk, waarvan de grote meerderheid voor negentienhonderd jaar in vele landen verstrooid is, toch in het bezit kunnen komen van het land dat God hun voor­vaderen eens gaf? Er zijn inderdaad 'natuurlijke' verklaringen voor het his­torische fenomeen. Maar in dat geval hoe zouden de profeten, en Jezus in het bijzonder, deze ontwikkeling ooit hebben kunnen voorzien?

Dat het volk Israël thans op een verschrikkelijke aanvaring met het Arabische volk in het land en eromheen afstevent, is tegen deze uitleg geen bezwaar. Integendeel: dit is precies wat de profeten in Israël ook hadden voor­zegd. Jeremia begint een reeks profe­tieën over Israëls herstel in de eindtijd met de woorden; "want zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik in het lot van Israël en Juda een keer breng, zegt de HERE, en hen terug­breng in het land dat Ik aan hun vade­ren gegevèn hen, zodat zij het zullen bezitten" (Jeremia 30:3). Hierop wordt dan toegevoegd: "Wee, want groot is die dag, zondèr weerga; een tijd van be­nauwdheid is het voor Jakob; maar daaruit zal hij gered worden."

    Israëls benauwdheid ontstaat doordat de wereldvolken tegen het teruggekeerd volk optreden. In de profetieën van Joël en Zacharia wordt telkens gezegd: "Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergade­ren." Tot voor kort zou dit een zeer onverwachte wending zijn geweest. Nu al is duidelijk hoe sympathie voor de rechten van de Arabische volken in het land, de zogenaamde 'Palestijnen', steeds toeneemt. De algemene opvat­ting is dat dezen evenveel recht op het land hebben als de Joden. Bovendien spitst dit conflict zich toe op het recht van de 'Palestijnen' Jeruzalem te be­schouwen als hun hoofdstad, evengoed als Israël dat doet.

Ook hierover hebben Israëls profe­ten namens de Here gesproken en gezegd: "Te dien dage zal Ik zoeken te verdelgen alle volken die tegen Jeruza­lem oprukken" (Zacharia 12:9). "Te dien dage zal Ik Jeruzalem maken tot een steen, die alle natiën moet heffen; allen die hem heffen, zullen zich deerlijk verwonden. En alle volkeren der aarde zullen zich daarheen verzamelen" (Zacharia 12:3).

Het ophanden zijnde conflict om Jeruzalem tekent zich steeds duidelijker af en waarschuwt ons dat de langver­wachte wederkomst van de Here zeer dichtbij is. •

Vervolg > De Komende toorn

Met de Bijbel in de hand

Saturday 7 February 2009

De Wederkomst en de eindtijd #2 Blik op de nabije toekomst



BLIK OP DE NABIJE TOEKOMST




D
E laatste drie hoofdstukken van het boek Daniël bevatten een gezicht waarin een hemelse bood­schapper naar hem toekomt en zegt: "ik ben gekomen om u te verstaan te geven wat uw volk in het laatst der dagen overkomen zal; want wederom is het een gezicht aangaande de toe­komst" (10: 14).
De profetie gaat uit van de histo­rische situatie van de Joden onder het bewind van de Perzen, die Babel on­langs veroverd hadden. Dit Perzische rijk zal ten einde komen met het op­staan van "een heldhaftige koning, die met grote heerschappij zal regeren en doen zal wat hem goeddunkt" (11:3) - een niet mis te verstane profetie van het oostwaartse oprukken vanuit Griekenland van Alexander de Grote in het jaar 333 v. Christus. Het uit­gestrekte rijk van Alexander zou van korte duur zijn: "nauwelijks is hij op­gestaan, of zijn koninkrijk zal ver­broken worden en verdeeld naar de vier windstreken des hemels; doch niet aan zijn nakomelingen zijn koninkrijk zal uiteengerukt worden en aan anderen dan dezen komen" (11 :3,4).
Dan volgt de langdurige gevechten tussen twee van de vier Griekse rijken, dat van de Seleuciden gevestigd in wat nu Syrië en Iran heet, en dat van de Ptolemaeën in Egypte - dus ten noorden en ten zuiden van het land Israël.


De teruggekeerde Joden daar vormden een bufferzone tussen de twee met al de nadelige gevolgen vandien (11:5­35).
Vers 21 introduceert de Seleuci­dische koning, Antiochus Epiphanee, die in de Joodse geschiedenis zo be­rucht is wegens zijn poging de Joodse godsdienst in het land uit te roeien. Hij viel Israël en Egypte binnen, maar werd bij de tweede aanval door de onverwachte tussenkomst van de Romeinen -"schepen der Kittiërs" - teruggedreven met het gevolg dat hij "vergramd" werd tegen "het heilige verbond". "Zij zullen het heiligdom, de vesting, ontheiligen, het dagelijks offer doen ophouden en een gruwel oprichten die verwoesting brengt" (30,31). Er zou onder de Joden "loutering, schifting en zuivering teweeggebracht worden" (34,35). De dagelijkse offerdiensten, het vieren van de sabbat en heilige feesten, bezit van de heilige schriften en de besnijdenis van kinderen werden verboden op straffe van de dood. Een altaar gewijd aan Zeus Olympias werd in de tempel opgericht. Men neemt gewoonlijk aan dat de Israelieten uit deze tijd die trouw bleven tot de dood de geloofsgetuigen waren die eervolle vermelding vinden in Hebreeën 11:35­38.
In de versen 36-39 gaat de profetie over tot het optreden van een bijzonder arrogante macht Er zijn sterke bewijzen dat hiermee Rome wordt bedoeld, die de "versterkte vestingen" van Jotapata, Marchaerus, Masada en Herodium zou verwoesten en in 70 na Christus het rijk van Israël ten val zou brengen en Jeruzalem en de tempel verwoesten. Hiermee gingen Jezus' woorden in vervulling over het volk Israël: "zij zullen vallen door de scherp­te des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heide­nen, en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn" (Lucas21 :24).

De profetie in Daniël slaat deze periode van "de tijden der heidenen" over. Israël heeft immers bijna 2000 jaar als natie niet meer bestaan en het volk heeft verspreid geleefd in alle landen van de wereld. Vers 40 begint met: "Maar in de eindtijd" en beschrijft de situatie in Israël in de eindtijd. Evenals meer dan twee millennia eerder is er weer een macht ten noorden van Israël, die door zijn zuidwaartse aanval het volk in "grote benauwdheid" brengt (11:40-12: 1). Zoals gebruikelijk in de schrift is de beschrijving van de aanval ontleend aan de wapens en wijze van oorlogvoering in de tijd van de profetie. Er is dus geen noodzaak de "wagens en ruiters en vele schepen" letterlijk op te vatten.
De wederkomst van Christus
Dat deze aanval plaats zal vinden in de tijd wanneer Christus terug naar de aarde zal komen blijkt niet alleen uit het herhaalde gebruik van de term "eindtijd" (11 :40) maar ook doordat deze de tijd is van de opstanding van velen uit de doden. "Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken" (12:2). Met het oog hierop sluit de hemelse profeet zijn medede­ling af met de persoonlijke boodschap voor Daniël: "Maar gij, ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde der da­gen" (Daniël 12: I 3).

Weest ook gij bereid
De bijbel leert ons bepaalde ontwik­kelingen te verwachten, maar achteraf bekeken blijkt dat de wijze waarop deze tot stand komen gewoonlijk heel anders is dan wat men verwacht had. Het doel is niet dat we vandaag kunnen weten wat in de kranten van morgen zal komen te staan. Een onevenwichtige belangstelling in wat men, aan de hand van Bijbelse profetieën, te verwachten heeft, kan ons al te gemakke­lijk afleiden van onze belangrijkste verantwoordelijkheid: Christus te ge­hoorzamen en dagelijks met Hem te leven.
Met het oog op toekomstige ge­beurtenissen in de wereld zei Jezus:
"Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoof­den omhoog, want uw verlossing ge­naakt" (Lucas21 :28).
De meeste van zijn verwijzingen naar de wederkomst met grote macht en heerlijkheid zijn aansporingen opdat zijn discipelen met waakzaamheid zullen uitzien naar zijn plotselinge ver­schijning. "Weest ook gij bereid, want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen" (Lucas 12:40).

Vervolg >
De wederkomst en de eindtijd #3 Let op de Vijgeboom
De Wederkomst en de eindtijd #4 De komende toorn
De Wederkomst en de Eindtijd #5 De Verlosser uit de hemel
De Wederkomst en de eindtijd #6 De Dagen van Noach en Lot

Friday 6 February 2009

De Toorn Gods

ER is geen enkele grond voor het populaire denkbeeld dat de God van het Oude Testament afgebeeld word als een God van gramschap, terwijl Jezus in het Nieuw Testament een God van liefde vertegenwoordigt, van een andere gezindheid. Het is waar dat het Oude Testament, dat nauw betrokken is bij de geschiedenis van een opstandig. hoewel toch uitverkoren volk, omringd door roofzuchtige volkeren, die zich maar al te begerig tonen om voordeel te trekken uit zijn verlies van Gods gunst, meer heeft te zeggen over Gods bijzondere oordelen en straffen in deze omstandigheden. Maar in datzelfde Oude Testament hebben wij de duidelijke belofte van de verlossing uit de zonde, Gods hoede over degenen die Hem dienen en de uiteindelijke komst van zijn regering van gerechtigheid en vrede. De profeten die de oordelen van God over Israël moeten verkondigen, worden vaak gekarakteriseerd door de meest tedere uitingen van liefde en zorg voor het volk en van de smart van de God die hen noodzakelijkerwijs moet veroordelen en straffen.

Het is klaarblijkelijk eveneens waar dat Gods liefde eerst ten volle tot uit­drukking komt in het Nieuwe Testament, wanneer de Zoon van zijn liefde verschijnt om verlossing te bewerken. Jezus maakt duidelijk dat er voor degenen die opzettelijk zijn getuigenis van Gods liefde verwerpen, oordeel te wachten staat. Over de vijanden van God die zijn soevereiniteit verwerpen


Thursday 5 February 2009

Slechts één ding is nodig

W

IE van ons zou geen begrip kunnen opbrengen voor Martha, die met het klaarmaken van een maaltijd voor haar gasten zwaar belast was? Niets minder dan het allerbeste was goed genoeg voor haar zeer bijzondere Gast, en bovenop was er de zorg voor zijn discipelen. Met de middelen die zij ter beschikking had, en zonder de keukenapparaten van de hedendaagse vrouw, wilde ze een uitgebreide en smaakvolle maaltijd op tijd opdienen.

En daar zit haar zuster aan de voe­ten van Jezus, met ernstige blik op zijn gezicht gericht als zij zijn woorden in­drinkt, alsof er niets in huis te doen was! Hoe kan zij zo onverschillig zijn en alles aan haar zuster overlaten?Met zijn fijngevoeligheid voor anderen zal Jezus de situatie al goed hebben gemerkt en de groeiende verontwaardiging van Martha hebben waargenomen. Maar Hij zegt niets en laat de broeiende storm eerst uitbarsten. Eindelijk komt zij naar Hem toe, kijkt Hem recht in de ogen, en ontlaadt haar bittere gevoelens. "Here, trekt Gij het u niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen?" Martha's felle woorden verraden hoe verhit haar gemoederen zijn geworden. Zij is niet de eerste discipel van de Here die Hem met ruwe woorden heeft aangevallen. De twaalf waren ook zo brutaal toen zij in een storm op het Meer vreesden dat zij zouden verdrinken. "Meester, trekt Gij er u niets van aan, dat wij vergaan?" Jezus had moeten ingrijpen maar doet dat niet.


Een opzettelijke keuze

Jezus' zachtaardige terechtwijzing maakt duidelijk dat Hij veel van Martha houdt. "Martha, Martha" - zelfs in de spontane herhaling van haar naam drukt Hij zijn liefde voor haar uit. Waren al die gerechten waarmee zij zo druk bezig was, echt nodig? Zij bedoelde het goed, maar was het niet beter, gezien de korte tijd dat Hij met hen in huis was, tevreden te zijn met een eenvoudige maaltijd om de gelegenheid te gebruiken voor betere dingen? Waarom Maria berispen omdat zij liever een betere 'portie' wilde hebben? "Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat van haar niet zal worden weggenomen." (Dit woord "deel" komt in het Griekse Oude Testament voor ook met de betekenis van een gerecht.) Nooit was er een tijd geweest als nu wanneer het leven in ons land zo boordevol kon zijn van allerlei leuke bezigheden die onze tijd eisen maar die toch geen enkele bijdrage leveren aan ons eeuwige welzijn? Wat voor geestelijk nut heeft het om urenlang te kijken naar werelds vermaak of te luisteren naar programma's zonder geestelijke inhoud? Paulus bad voor zijn medege­lovigen dat zij "met de rechte kennis van zijn wil vervuld zouden worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen." Dit moet ons levensdoel zijn. Het leven is zo kort. Laten wij met Maria het goede deel kiezen en onze kostbare tijd be­steden aan Christus' roeping. _

Friday 30 January 2009

De hoop op leven

PAULUS is voor de tweede keer gevangen in Rome en verwacht zijn terechtstelling voor Nero. Hij schrijft niet meer, als in zijn brief jaren tevoren tot de Thessalonicenzen, over: "wij, le­venden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ont­slapenen voorgaan". Enkele jaren eer­der had Hij ook voor de keizerlijke rechtbank te Rome gestaan, na een lange reis uit Caesarea. Toen hadden de joden te jeruzalem hem aangeklaagd en de apostel had een beroep gedaan op zijn Romeinse burgerschap. In de brieven die hij toen schreef zag hij uit naar zijn vrijlating.
Maar nu niet meer.
Hij weet nu dat hij voor zijn geloof moet sterven: "Reeds word ik als plengoffer geofferd en het tijdstip van mijn verscheiden staat voor de deur" (2 Timotheus 4:6). En niet alleen hij: in de vervolging van de christenen die overal in het Romeinse rijk is opgelaaid zullen velen hun getuigenis voor Christus met een martelaarsdood moeten beze­gelen. En daarom wil hij er de nadruk op leggen, dat het evangelie, waarvoor hij een gevangene is en straks moet sterven, de verkondiging is van Gods genade, "die nu geopenbaard is door de verschijningvan onze Heiland, Christus Jezus, die de dood van zijn kracht heeft beroofd en onvergankelijk leven aan het licht heeft gebracht" (1: 10).

Daarom doet hij beroep op Timo­theüs om zonder vrees of schaamte bereid te zijn "voor het evangelie te lijden in de kracht van God" (1 :8). "lijd met de anderen als een goede soldaat van Christus Jezus" (2:3), vermaant hij, en dan in vers 8 herhaalt hij de aanmoediging om te volharden: "Gedenk dat Christus Jezus uit de doden is opgewekt, uit het geslacht van David, naar mijn evangelie, waarvoor ik kwaad lijd" (2 :8). Hij citeert het "woord" waarmede de vervolgde christenen - blijkbaar elkander aanmoedigden om trouw te blijven: "Het woord is betrouwbaar: immers, indien wij met Hem gestorven zijn, zuillen wij ook met Hem leven; indien wij volharden zullen wij ook met Hem als koningen heersen; indien wij Hem zullen verloochenen, zal ook Hij ons verloochenen" (2: 11-12).

Verkeerde leer in de gemeente

 Het gevaar dreigt echter niet alleen van buiten. jaren daarvoor had Paulus, in zijn rede tot de oudsten van Efeze ge­waarschuwd voor het binnendringen van verkeerde leer in de gemeenten:
"Uit uw eigen midden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken" (Hand. 20:30). Nu ziet hij de vervulling van zijn profetie. Nog meer dan wat hij en zijn medegelovigen te verwachten hebben, is Paulus bezorgd over de valse leer die de gemeente al binnensluipt, de "onheilige, holle klan­ken" van Griekse filosofie die de chris­tenleer van de opstanding en de komst van Christus al begint te vergeestelij­ken en ze meer aangenaam te maken voor de Griekse denkwijze. Zijn be­zorgdheid komt duidelijk tot uiting in het dringende beroep dat hij op Timo­theüs doet om voor de waarheid van het evangelie te strijden: "Ik betuig u nadrukkelijk voor God en Christus Je­zus, die levenden en doden zal oorde­len, met beroep zowel op zijn ver­schijning als op Zijn koningschap: ver­kondig het woord, dring er op aan, ge­legen of ongelegen, wederleg, bestraf en bemoedig met alle lankmoedigheid en onderrichting. Want er komt een tijd, dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen, maar, omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich tal van leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren" (4: 1-4).
Wat Paulus zelf betreft, was het die dag van de verschijning van de Here Je­zus die hij zelf steeds voor ogen had gehouden in zijn streven voor het evangelie. Nu gaat hij de martelaars­dood tegemoet in het volle vertrou­wen dat de Here hem te dien dage weer op zal wekken en hem de kroon der rechtvaardigheid geven: "Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het ge­loof behouden; voorts ligt voor mij ge­reed de krans der rechtvaardigheid, welke te dien dage de Here, de recht­vaardige Rechter, mij zal geven, doch niet alleen mij, maar ook allen, die zijn verschijning hebben liefgehad" (4:7-8).

De dag van Christus' verschijning


 "Te dien dage" zegt hij; en het is die dag van Christus' verschijning en niet zijn tegenwoordige lijden waarop zijn gedachten steeds zijn gericht. "Ik weet, op wie ik mijn vertrouwen heb geves­tigd, en ik ben ervan overtuigd, dat Hij bij machte is hetgeen Hij mij toever­trouwd heeft, te bewaren tot die dag" (1: 12). Niet alleen hij maar ook allen die "Christus' verschijning hebben liefgehad" zullen te die dag de over­winnaarskrans ontvangen. Hij heeft al eerder gesproken over Onesiforus, die hem met veel moeite in zijn gevangenis had opgezocht: "De Here geve hem, dat hij barmhartigheid bij de Here vinde op die dag" (I: 18).
Het valt ons op dat in deze brief, waar zo veel staat geschreven over de hoop op leven, de opstanding, de verschijning en het komende koning­schap van Christus en zijn heiligen, helemaal niets wordt gezegd over een leven van de ziel in de hemel. Paulus spreekt inderdaad over het "hemelse koninkrijk" in 4: 18, maar de rest van de brief maakt volkomen duidelijk dat hij aan Christus' hemels koninkrijk op aarde denkt. Dit wordt ook bevestigd door zijn woorden in de brief aan de Filippenzen: "Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt" (3 :20-21).

Hoop op de opstanding

Het idee van de onsterfelijke ziel is trouwens nergens in de brieven van Paulus, noch in de gehele Bijbel, te vin­den. Het vindt zijn oorsprong in Griek­se filosofie, en wij zien in 1 Corinthiërs 15: 12 hoe Paulus van het begin af de invloed van deze filosofische opvattin­gen op de christenleer van de opstan­ding moest bestrijden. Wij vinden er weer melding van in deze brief aan Timotheüs. Hier schrijft Paulus over mannen "die uit het spoor der waar­heid geraakt zijn met hun bewering, dat de opstanding reeds heeft plaats gehad, waardoor zij het geloof van sommigen afbreken" (2: 18). Voor hen was de opstanding van het lichaam te materialistisch; zij geloofden in de goddelijke "ziel" die het stoffelijke lichaam overleefde en hadden geen plaats voor een lichamelijke opstan­ding. De opstanding, zeiden ze, was de wedergeboorte van een mens toen hij christen werd en "heeft reeds plaats gehad".
Vele jaren daarvoor bestreed Pau­lus deze leer in zijn brieven aan de Co­rinthiërs. Onder invloed van begrippen die kenmerkend waren voor de Griek­se denkwereld, waren er leden die de hoop op de opstanding van het lichaam verwierpen. Ze waren blijkbaar bereid om te accepteren dat Christus uit de doden opgewekt was, wellicht om te demonstreren dat Hij na zijn kruisdood levend geworden was. Paulus' ant­woord daarop was dat als er geen opstanding is, dan is er geen hoop op leven na de dood. In plaats van een uitzondering te zijn is Christus de eersteling van hen die ontslapen zijn. Bij zijn komst zullen ook zijn trouwe volgelingen opgewekt worden tot eeuwig leven (1 Corinthiërs 15: 12-23).
"Hun woord zal voortwoekeren als de kanker" voorspelt Paulus (2: 11), en zo is het gebeurd. Het heidense idee van een onsterfelijke ziel heeft voortgewoekerd in het christendom zodat de hoop van naar de hemel gaan voor velen de plaats heeft ingenomen van de hoop op de opstanding bij Christus' komst. De opstanding was de hoop die Paulus predikte: "Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn ... Christus als eersteling, volgens die van Christus zijn bij zijn komst" (I Corinthiërs 15:20 verg.1Thessalonicenzen 4: 13-11;Johannes 11 :23-­26; 5: 28, 29). "Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders, met zijn engelen, en dan zal Hij een ieder vergelden naar zijn daden" (Mattheus 16:26).
Paulus heeft, in deze brief voor zijn dood, gesproken over "zware tijden" die in de laatste dagen zullen komen: "want de mensen zullen zelfzuchtig zijn ... met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van gods­vrucht de kracht daarvan verloochend hebben" (3: 1-5). Des te dringender dus zijn vermaning om bij de leer van de apostelen te blijven en de Schrift voortdurend te bestuderen: "Blijf gij echter bij wat u geleerd en toever­trouwd is, wel bewust van wie gij het hebt geleerd, en dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus" (2 Timotheus 3: 14).

 - Met de Bijbel in de hand

Oekraiense Bijbelschool

De Oekrainse Bijbel school in Poltava was een bijzondere ervaring voor al de betrokkenen.  Broeders en zusters vanuit overal in  Rusland, Belarus, Estonia,  Engeland, Moldova, Oesbekistan, Letland en de V.S.A. namen deel. Daar  waren ongeveer 90 aanwezigen  inclusief de dag beozekers van de plaatselijke ecclesia. De accommodatie was wel voorzien bij de plaatselijke zuster Ludmila, en het eten was typisch Russisch.  Het geestelijk voedsel was zelfs beter.  Broeder Scott Ketelsen uit de V.S.A. gaf een reeks gesprekken over het Tabernakel.
Broeder Duncan Heaster uit  Letland bracht lezingen over het boek  Jakobus en leide de dagelijkse Bijbel lezingen.
Charles Klennert uit de V.S.A. bracht een reeks lezingen over de profeten.  Daarnaast was er eveneens a programma met toneelstukken, poëzie, gebeden en liederen.

Friday 23 January 2009

Jaarlijkse Studie- en Ontmoetingsdag 2009

Wij nodigen u van harte uit voor onze jaarlijkse Studie- en Ontmoetingsdag, die op zaterdag 7 maart a.s., zo de Here wil, zal worden gehouden in 't Nieuwe Kerkehuis, hoek Daltonstraat/Leusderweg in Amersfoort. De aanvangstijd van de eerste studie is 10.30 uur (Let op het vroegere aanvangstijdstip; u bent welkom vanaf 9.45 uur). De, slotdiscussie eindigt om ongeveer 16.30 uur. Tussendoor zal er een eenvoudige warme maaltijd zijn, en om 17.00 uur kunt u nog een broodmaaltijd met ons gebruiken.

 

Het thema is dit keer: Een dienaar van het Evangelie van Christus. De apostel Paulus en zijn boodschap. Nadere bijzonderheden vindt u in de volgende postings. Wij hopen samen weer een informatieve en opbouwende tijd met open Bijbel te hebben. Belangstellende familieleden en vrienden zijn eveneens van harte welkom. Voor kinderen is in overleg opvang mogelijk. Wanneer u dit van tevoren opgeeft, is er een afhaalservice van het NS station Amersfoort (de ontmoetingsplaats is in de stationshal bij de zitbankjes vlakbij de uitgangen). Buslijn 9 stopt elk kwartier voor 't Nieuwe Kerkehuis.

 

Behalve uw reiskosten naar Amersfoort, zijn er voor u geen kosten aan deze dag verbonden. Om de onkosten te dekken zijn vrijwillige giften, in de daarvoor bestemde bus op de lectuurtafel, van harte welkom.

 

Wij hopen dat u gebruik zult maken van de gelegenheid om, samen met andere Bijbelgelovigen, van deze altijd weer fijne en zinvolle dag te genieten. Wanneer u aan deze dag wilt deelnemen meldt u dan aan via telefoonnummer 0318-632167, of E-mail: info@broedersinchristus.nl

 

 

Thema van de dag:

Een dienaar van het Evangelie van Christus

De apostel Paulus en zijn boodschap


  VAN PAULUS, dienstknecht van Christus Jezus door Gods roeping apostel, bestemd voor de dienst van het evangelie,   dat God eertijds door zijn profeten in de heilige schriften heeft aangekondigd.   Het is de boodschap over zijn Zoon, die naar het vlees is geboren uit het geslacht van David,” (Ro 1:1-3 WV78)

9.45-10.30: Ontvangst

Programma

10.30 Eerste studie:

Een nieuwe mens in Christus

Daarom ook is iemand die één met Christus is, een nieuwe schepping.

Het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen. (2 Kor. 5:17 NBV)

11.20 Tweede studie:

Eén evangelie voor alle mensen

God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de men­sen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen. (Hand. 17:30 NBG'51)

12.00-12.30: Gezamenlijke discussie over de studies van de ochtend. 12.30-14.00: Gelegenheid voor gesprekken en warme maaltijd.

14.00 Derde studie:

Eén Here, één geloof, één doop

... zoals u één hoop hebt op grond van uw roeping, één Heer, één geloof, één doop één God en Vader van allen ... (Efez. 4:4-6 NBV)

14.40 Vierde studie:

De kracht van zijn opstanding

Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan (Fil. 3:10,11 NBV)

15.30-15.45: Pauze

15.45-16.30: Gezamenlijke discussie en beantwoording van vragen.

16.30-18.00: Gelegenheid voor gesprekken en broodmaaltijd.

Naast het volgen van de studies is er ruime gelegenheid voor onderlinge gesprekken of persoonlijke vragen aan de sprekers.

 

Ook bent u van harte welkom bij de lectuurtafel.

 

Broeders in Christus, Postbus 520, 3800 AM Amersfoort,



Lees ook als inleiding > Paulus dienaar van het evangelie

Thursday 22 January 2009

Paulus dienaar van het evangelie

Paulus werd geboren als Saulus in Tarsus, een stad in de Romeinse provincie Cilicië (Turkije). Zijn vader moet welgesteld en als Farizeese schriftgeleerde in aanzien zijn geweest, want hij liet hem in Jeruzalem opvoeden en bij de alom geachte leraar Gamaliël studeren. Daar onderzocht hij nauwkeurig de heilige Schriften en stelde hij zich tot taak de wet nauwgezet na te leven. Door afkomst en studie had Saulus een glanzende carrière in het vooruitzicht en mogelijk am­bieerde hij een zetel in de Joodse Raad. Maar in zijn studietijd gebeurde er iets, dat uiteindelijk zou leiden tot een totale ommekeer in zijn leven en een geheel andere ambitie. Ene Jezus van Nazareth predikte het Evangelie van het Konink­rijk. Saulus koos de kant van Jezus' bestrijders, en ontketende na diens kruis­dood een vervolging tegen zijn volgelingen, omdat zij beweerden dat Hij was opgestaan uit de doden en in de hemel van God eeuwig leven had ontvangen.

Een gekruisigde was volgens de wet een vervloekte, en voor Saulus was het daarom godslastering wanneer iemand beweerde dat Jezus bij God in de hemel was. Hij meende God een dienst te bewijzen, door zulke mensen rekenschap te vragen en, als zij bij hun getuigenis bleven, te (laten) doden. Hun woorden, en de waardigheid waarmee zij stierven voor hun geloof in Jezus, lieten Saulus echter op den duur niet meer los. We krijgen de indruk dat zijn 'dreiging en moord bla­zen' een uiting van machteloosheid was: waarom was dit geloof niet uit te roeien; waarom bleven zij volharden in hun getuigenis, wetende dat zij zouden sterven? Had hij naar zijn leraar moeten luisteren, die waarschuwde dat hun vervolgers mogelijk tegen God streden, in plaats van Hem een dienst te bewijzen?

Het antwoord kreeg hij van de Here Jezus zelf. Wat moet dit voor Saulus een verschrikkelijke ontdekking zijn geweest: al die mensen die door zijn toedoen waren gegeseld en gedood, bleken getrouw in hun getuigenis. Want Jezus leef­de inderdaad! Anderzijds moet het een opluchting voor hem zijn geweest dat nu alles voorbij was, want het was hem geworden tot een kwelling, zoals hij later getuigde (Hand 26:14 NBV). Iets waar hij niet uit eigen beweging mee kon op­houden, ondanks dat het hem steeds zwaarder viel. Het werd hem duidelijk dat hij al die tijd geestelijk blind was, ondanks zijn enorme kennis van de Schriften, en ondanks dat hij zoveel bewijzen had gezien dat Jezus leeft. Maar in plaats van een zware straf te ontvangen, werd hij door de Here zelf in dienst genomen: ... Ik ben aan je verschenen om je aan te stellen als mijn dienaar, opdat je be­kend zult maken dat je mij hebt gezien en zult getuigen van alles wat ik je zal laten zien. Ik zal je daarbij beschermen tegen je eigen volk en tegen de heide­nen, naar wie ik je uitzend om hun ogen te openen, zodat ze zich van de duister­nis naar het licht keren ... (Hand. 26:16-18 NBV).

Na zijn doop leerde de Here Jezus hem wat hij in zijn naam spreken moest.

En zoals hij vóór zijn bekering een hartstochtelijk ijveraar was voor zijn voorva­derlijke overleveringen - die degenen die deze niet in acht namen de dood in het vooruitzicht stelde - werd hij na zijn doop een ijverig werker voor God en Chris­tus, die door de prediking van de verlossing in Christus Jezus zoveel mogelijk mensen verlangde te redden van de eeuwige dood.


In onze studies richten wij onze aandacht op een viertal momenten uit het le­ven van Paulus: te beginnen met de verschijning van Jezus op de weg naar Da­mascus - waar hij volgelingen van Jezus wilde vervolgen -; dan zijn toespraak in de synagoge van Antiochië; vervolgens zijn onderhoud met de oudsten van de gemeente uit Efeze; en tenslotte zijn zeereis naar Rome. Ze vormen telkens het eerste deel van een tweeluik, waarvan het tweede deel is gericht op een met zo'n moment samenhangend aspect van Paulus' leven, prediking en onderwijs.

De genade van de Here - die hem niet doodde om zijn verantwoordelijkheid voor de dood van vele van zijn volgelingen, maar hem vergaf - bracht een volle­dige ommekeer in zijn leven teweeg. Hij zag elke dag die hij vanaf dat moment mocht leven, als extra dag, die hij in dienst van God wilde besteden. Het leven dat hij voordien leefde zag hij als 'het oude leven' dat hem naar de dood voerde, en dat hij had afgelegd als was het een overkleed. In hem ontwikkelde zich een nieuwe mens, naar het voorbeeld van zijn Here en Verlosser Christus Jezus.

Paulus' toespraak in de synagoge van Antiochië staat model voor zijn predi­king, waar hij ook kwam. Uit het boek Handelingen en zijn brieven komt duidelijk naar voren, dat hij in de eerste plaats zijn volksgenoten uitnodigde zich te laten behouden door geloof in Christus Jezus, en verdriet had wanneer zij die weg afwezen. Pas nadat hij hen het evangelie had verkondigd, wendde hij zich (ook) tot de niet-Joden. Niet met een ander evangelie, maar met hetzelfde. Er is maar één evangelie, want er is maar één God van alle mensen. Allen hebben gezon­digd en kunnen alleen op grond van één en hetzelfde geloof behouden worden.

Ook zijn rede tot de oudsten uit Efeze kan worden beschouwd als een mo­del, en wel voor hoe gemeenten van Christus moeten worden opgebouwd en de leden daarin behoren te functioneren. Onbaatzuchtige liefde was daarbij zijn criterium, zowel voor God en zijn Zoon als voor medegelovigen. Paulus was be­reid zichzelf geheel weg te cijferen, en te lijden voor de zaak van Christus en het behoud van anderen. Zijn grootste zorg in dit verband was het bewaren van de eenheid. Afval van het ene geloof en het ware evangelie, om de verlangens van het vlees niet te hoeven opgeven en/of te ontkomen aan vervolging, betekende voor hem afval van de Here, met als gevolg het uiteenvallen van de gemeente.

De zeereis die Paulus maakte, kan beschouwd worden als een beeld voor zijn levensreis en die van andere gelovigen. De storm laat zien dat menselijke kunde tekort schiet, en je bij een stranding ten dode bent opgeschreven. Maar Paulus' redding was als een opstanding uit de doden. Voor hem was dit de kern van de hoop die hij als Jood al bezat, maar die door zijn ontmoeting met de le­vende Here tot levende werkelijkheid werd. Zijn verlangen was dat God zijn grote scheppende kracht zou gebruiken, om hem en alle anderen met hetzelfde geloof op te wekken en eeuwig leven te geven bij de komst van Christus uit de hemel.

Het leven van Paulus, en de resultaten van zijn prediking, laten zien dat hij een betrouwbare dienaar van Christus was. De boodschap die hij predikte heeft ook ons bereikt en is nog steeds even actueel als in zijn tijd.

Wednesday 21 January 2009

Bedroeft de Heilige Geest niet

IN zijn brief aan de Efeziërs waar­schuwt de apostel Paulus voor de kwade eigenschappen van bitterheid, boosheid, liederlijke taal en kwaadaar­digheid, die uit het leven van christe­nen verbannen moeten worden, terwijl zij naar vriendelijkheid en vergevensge­zindheid moeten streven. In dit ver­band geeft hij een gedachte in overwe­ging die voor hen een aansporing zou moeten zijn om het goede na te stre­ven. Tussen de waarschuwingen voor kwaden die vermeden moeten worden en de aansporingen bepaalde deugden na te komen, waarbij hij het accent vooral op de noodzaak voor vriende­lijkheid en vergiffenis legt, zegt hij: "En bedroeft de Heilige Geest Gods niet, door welke gij verzegeld zijt tegen de dag der verlossing" (Efeziërs 4:30).

Deze woorden roepen een merk­waardige passage in het boek Jesaja voor de geest, die betrekking heeft op Israëls gedrag gedurende de uittocht uit Egypte. "In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd, en de Engel zijns aangezichts heeft hen gered. In zijn liefde en in zijn mededogen heeft Hij zelf hen verlost en Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van ouds. Maar zij waren wederspannig en bedroefden zijn heilig Geest" (Jesaja 63:9-10).

Dat God benauwd en bedroefd kan zijn door de daden van zijn volk zal ons misschien verrassen, doch deze hou­ding is niet te scheiden van de moge­lijkheid dat Hij in mensen een welbeha­gen kan hebben. God heeft de mens vrije keus  

gegeven ten einde een familie van liefdevolle kinderen in het leven te roepen, die Hij met onsterfelijkheid zal bekleden. Deze keus brengt ech­ter onvermijdelijk de droeve mogelijk­heid van weerspannigheid met zich mee.

Met Gods teleurstelling in Israël voor ogen legt Paulus de houding die God van zijn kinderen vraagt, nader uit:

"Alle bitterheid, gramschap, toorn, getier en gevloek worde uit uw midden gebannen, evenals alle kwaadaardig­heid. Maar weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkanderverge­vend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft" (Efeziërs 4:31-32).

We worden hier herinnerd aan de woorden van het Onze Vader, iedere dag door duizenden mensen herhaald. Het is nutteloos om vergeving voor onze zonden te vragen als onze hou­ding tegenover ons medemens ver­keerd is. Dit is een zaak waarin men zichzelf gemakkelijk kan bedriegen. Aangespoord door de herinnering aan de woorden van Christus zegt men wellicht: "Ik vergeef', terwijl men een zekere mate van vijandigheid en wrevel blijft koesteren.

Evenals wij verlangen dat God ons volledig en zonder voorbehoud ver­geeft, zo moeten ook wij de betrekke­lijk onbeduidende overtredingen die onze medemensen tegen ons begaan, "van harte" vergeven. Doen we dit niet dan zijn ook wij schuldig aan het be­droeven van God, die door de Geest in zijn kinderen woont. •

Saturday 10 January 2009

Kerk van eenzelfde lichaam levendig houden of laten groeien

Vandaag zijn de moeilijkheden hier in het westen niet zo groot als bij de vroege Christenen of lijkt het een peulschil in vergelijking met sommige moslim landen. Maar door de verheerlijking, zeg maar de verafgoding van de luxe, valt het hier niet zo makkelijk om de Kerk levendig te houden en verder te laten groeien.

Soms lijken wij wel de eenzaam achtergelaten gevangenen en moeten wij vaststellen dat de meesten in de Westerse wereld zich schamen om voor de Heer te getuigen.

Indien wij geloven dat Christus de Beloofde Verlosser is en wij als dusdanig als onze Messias aannemen, zouden wij in de aanvaarding van onze Leermeester te zijn, ook Zijn leerstellingen moeten opvolgen. Jezus heeft aan Zijn leerlingen en Zijn nakomelingen opgedragen het Geloof uit te dragen,. Hij heeft hen en ons de opdracht gegeven nieuwe leerlingen te maken en om samen verder de Kerk op te bouwen voor de verkondiging van het Goede Nieuws van het Komende Koninkrijk van God. Niet enkel de apostel Paulus riep zijn medebroeders op om hieraan dringend gevolg te geven. (Eph 4:1-3). Het is normaal de taak van diegenen die Christus als hun leermeester willen aan nemen om ook Jezus na te volgen. Onze manier van leven en de houding naar anderen toe zou een uitstraling moeten zijn van ons innerlijke gemoedsrust in onze levenskeuze voor Christus. Wij moeten trouw zijn in de leer van Christus.  Zijn manier van leven zouden wij ook moeten trachten aan te meten voor ons zelf. In geloof zullen wij dan het geduld de liefde en de volharding moeten trachten op te brengen. (2Ti 3:1)

In deze eenentwintigste eeuw kunnen wij een ander soort gevangene zijn die zich naakt zal moeten durven opstellen voor de spotters en de liefhebbers van het materialisme. Met innerlijk medeleven, vol goedheid, nederigheid, zachtaardigheid zullen wij hen en allen rondom ons moeten benaderen vol geduld. Niet enkel moeten wij elkaar verdragen, meer nog moeten wij durven uit komen voor wat wij geloven en durven diegenen die ook in één ware God geloven en die in de Gezalfde Zoon van God geloven, bijtreden en mee helpen doen voelen dat wij daarin verenigd zijn, dat wij samen in lichaam in Christus kunnen vormen.

Uiteindelijk ligt daar de bestaansmogelijkheid van de Kerk waarvan Jezus Christus het fundament is. Het is door de erkenning van die hoeksteen en dan de samenwerking van diegenen die hierin willen geloven dat de Gemeenschap van Christus kan bestaan. Zij die durven geloven dat Jezus voor hen gestorven en verrezen is, en dat door Hem verlossing mogelijk is, moeten durven de handen in elkaar slaan om elkaar op te bouwen en elkaar helpen het Evangelie, het Goede Nieuws van het komende Koninkrijk van God uit te dragen. Zij moeten zich daarin verheugen dat zij deel mogen uit maken van de door God geroepenen en verkorenen.

Als geroepenen van God kunnen wij gevangen zijn wiens boodschap door de wereld niet gewenst is. Maar moedig moeten wij durven blijven wandelen in de roeping die wij hebben ontvangen. Liefdevol elkaar verdragend moeten wij ook elkaar durven ondersteunen en verder helpen waar wij kunnen.

Wij moeten ons uiterste best doen anderen te tonen waar juist onze eenheid ligt. Samen moeten wij elkaar verder helpen om tot de kennis van Gods Zoon en tot dieper geloof te komen. Door elkaar te verdragen en ons bereidwillig aan te bieden elkaar hulp te verlenen, kunnen wij samen elkaar opbouwen in het geloof en een hechte band vormen. Daarin moet onze sterkte liggen dat wij elkaar laten zien dat ons bestaan niet beheerst wordt door het vlees en de wereldse luxe. De gemeenschap van gelovigen zou duidelijk aan de anderen moeten laten zien dat zij de hoedanigheid van Christus willen aanmeten. zou iemand de Geest van Christus niet hebben dan kan hij zich moeilijk beroepen er deel van uit te maken. Aan de wereld moeten wij laten zien dat wij gevoed worden door de Geest van God en dat wij het denken van Christus ons eigen willen maken en hierdoor een nieuw leven kunnen ontvangen.

De eenheid van de Kerk begint bij elk een die een liefdesrelatie met God wil opbouwen. Met aanvaarding van het Zoenoffer van Christus zet men een stap in de goede richting, maar dan moet men zijn weg verder vervolgen door trachten de leerstellingen van Christus ook werkelijk na te leven. Al de leden van de gemeenschap in Christus moeten dan zich verbonden voelen in Christus en Hem willen aanvaarden als hoofd van de Kerk.

Jezus heeft Zijn leerlingen en hun nakomelingen opgedragen uit te gaan en te gaan verkondigen. Ook wij moeten die opdracht durven uit te voeren. en indien wij beperkt zijn in onze mogelijkheden moeten wij stappen ondernemen om samen dit werk te verrichten. Wij moeten ons bereidwillig aanbieden om met elkaar het Goede Nieuws verder in de wereld te helpen uitdragen. Hiervoor moeten wij het geduld op brengen, maar moeten wij ons er ook toe durven zetten om elkaar aan te moedigen.

Ook al hebben wij persoonlijk veel beperkingen kunnen wij door onze krachten samen te bundelen veel meer verwezenlijken dan wij denken. Wij moeten ons in ons geloof gesterkt en verenigd voelen door ons besef dat wij allemaal bij hetzelfde Lichaam horen. Wij verwachten dezelfde toekomst, omdat God ons heeft geroepen. Daarin moet onze kracht liggen en ons gevoel van Eenheid.

Laat ons hopen dat wij tezamen mogen komen in die eenheid van welwillende geest, hulpvaardigheid en vredelievendheid, vol geduld voor ons zelf en voor de anderen.

Indien wij Christus Jezus als onze verlosser hebben aangenomen en ons hebben laten dopen, zouden wij door de Geest in Eén lichaam gechristend moeten zijn, of wij nu ongelovigen of heidenen eerst waren of Joden. ons verenigd moeten voelen, dat door het doopsel in Christus wij allen deel geworden zijn van dat ene zelfde Lichaam.

Zoals een lichaam nu uit vele leden bestaat heeft men ook in de Kerk meerdere lichaamsdelen, welk elk hun eigen functie hebben. Zo kunnen en moeten wij elk onze eigen taak opnemen om zo de Kerk te ondersteunen.
Wij moeten ons volledig over geven aan God en aan zijn Kerk. en het is in de Gemeenschap van Christus dat elk één van ons zijn of haar verantwoordelijkheid draagt.  Zoals God al die verschillende delen in een lichaam heeft gezet moeten wij ook onze plaats in dat lichaam willen aannemen en mee werken in dat lichaam.
Als er maar één deel was, zou u niet van een lichaam kunnen spreken. Maar er zijn vele delen en samen vormen zij één lichaam. (1Co 12:20)

Hebben wij ons dan al eens de vraag gesteld welke functie wij willen innemen in dat Lichaam van Christus? Wat heeft God voor mij in petto? En wat zou Christus mij opdragen te doen?

Wij moeten beseffen dat niet iedereen in alles goed kan zijn. Maar eenieder heeft zijn of haar kwaliteiten en specialiteiten. Datgene waar jij goed in bent is datgene waar jij je kerkgemeenschap kan mee vooruit helpen. Hoe klein je hulp voor jou mogelijk kan lijken, kan zij bijzonder belangrijk zijn voor de ecclesia. Elk beetje helpt.
Wacht niet tot morgen om een helpende hand toe te steken. Maak van uitstel geen afstel.

Wordt vandaag nog lid van deze groep.

Friday 2 January 2009

Jood of Christen zijn

Kunnen de volgelingen van de Nazarener doorgaan als Joden of doorgaan als door God mogelijk op te nemen kandidaten voor Zijn Volk.

" Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht:" (1Pe 2:9 WV78)

Indien mensen Christus leer navolgen moeten zij de Wet der Liefde opnemen als hun Hoofdleerstelling. Het komt er niet op aan je Christen te betitelen zonder de daden bij het woord te voeren. Om Ware Christen te zijn zijn er ook daden nodig. Holle woorden hebben voor God geen zin.

" Met hun holle grootspraak en bandeloze wellust verlokken zij hen die nauwelijks begonnen zijn zich af te keren van de levenswijze der verdoolden." (2Pe 2:18 WV78)

" Maar als wij wandelen in het licht zoals Hij zelf is in het licht dan hebben wij gemeenschap met elkaar en het bloed van zijn Zoon Jezus reinigt ons van elke zonde." (1Jo 1:7 WV78)

God heeft ons de verzekering gegeven dat wij door Christus na te volgen sterker worden op onze tocht en makkelijker stand zullen houden. Steeds zullen wij ons tegen het kwaad moeten verzetten en ons in gedachten houden wat Christus ons als voorbeeld gaf en waarvoor Hij ons waarschuwde.

" Wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht en hij komt niet ten val." (1Jo 2:10 WV78)

" wie zondigt is een kind van de duivel, want de duivel zondigt vanaf het begin, en de Zoon van God is juist gekomen om het werk van de duivel ongedaan te maken." (1Jo 3:8 WV78)

" En dit is zijn gebod: van harte geloven in zijn Zoon Jezus Christus en elkaar liefhebben zoals Hij ons bevolen heeft." (1Jo 3:23 WV78)

" En de liefde die God is, heeft zich onder ons geopenbaard doordat Hij zijn enige Zoon in de wereld gezonden heeft, om ons het leven te brengen." (1Jo 4:9 WV78)

" En wij, wij hebben gezien en wij getuigen, dat de Vader zijn Zoon heeft gezonden om de Heiland van de wereld te zijn. Als iemand erkent dat Jezus de Zoon van God is, woont God in hem en woont hij in God." (1Jo 4:14-15 WV78)

Ook al bestaan er op deze aarde veel godsdienstrichtingen. Allerlei strekkingen waar men het al of niet mee eens kan zijn. Doch het is niet omdat men zich niet in de ene of andere strekking niet zou kunnen vinden dat deze daarom te verwensen valt. Verwensen is trouwens reeds een onchristelijke daad.
Sommigen willen Getuigen van  Jehovah, Zevende Dag Adventisten, Christadelphians, Bijbelonderzoekers, Bijbelstudenten en andere groeperingen niet aanvaarden als Christenen. De grootste grond waarop men sommige denominaties verwerpt is omdat zij bijvoorbeeld geen Drie-eenheid aanvaarden. Wij moeten echter inzien dat indien die groeperingen erkennen dat Jezus de Zoon van God is, dat God ook in hen woont en dat zij deelgenoten worden van dat Verbond en van de Kerk waar Christus het Fundament van is. Door de aanneming van Jezus als Zoon van God en als Redder hebben zij ook het volste recht zich Christen te noemen en worden zij mee opgenomen in het Volk van God.
Het is niet omdat zij niet akkoord gaan met menselijke leerstellingen dat enig mens hen zou kunnen verwerpen, want enkel God komt het toe om mensen te beoordelen. En Jehovah heeft enkel aan Zijn Zoon het recht gegeven om oordelen te vellen. Zelfs de apostelen wisten dat zelfs heiligen het moeilijk hadden om volledig rechtschapen te zijn en ook zij onder het oordeel vielen.

" Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat er reeds ligt, namelijk Jezus Christus. Of men nu op deze grondslag verder gaat met goud, zilver, kostbare stenen, of hout, hooi en stro, van ieders werk zal de kwaliteit aan het licht komen. De grote dag zal het aantonen, want deze verschijnt met vuur, en het vuur zal uitwijzen wat ieders werk waard is. Houdt het bouwwerk dat iemand optrok stand, dan zal hij loon ontvangen. Verbrandt het, dan zal hij schade lijden; hijzelf zal gered worden, maar, om zo te zeggen, door het vuur heen." (1Co 3:11-15 WV78)

" Want de tijd van het oordeel is aangebroken, en het begint met het huisgezin van God. Als het met ons begint, hoe zal het dan eindigen voor hen die het evangelie van God weigeren te gehoorzamen?" (1Pe 4:17 WV78)

" Wie zijt gij wel, dat gij u een oordeel aanmatigt over de knecht van een ander? Of hij staat of valt, gaat alleen zijn meester aan. Hij zal trouwens staande blijven, want zijn Heer is bij machte hem staande te houden." (Ro 14:4 WV78)

" Ik bezweer u voor het aanschijn van God en van Christus Jezus die levenden en doden zal oordelen, bij zijn verschijning en bij zijn koningschap:" (2Ti 4:1 WV78)

Eenders op welke manier men niet volgens de regels leeft, zal het oordeel daar over komen. Dus indien in bepaalde denominaties met die regels wordt gebroken zullen de verantwoordelijken van die groepering hierover ook verantwoording moeten afleggen. (Dit geldt ook voor protestanten welke hun mannelijke of vrouwelijke priesters laten trouwen met eenzelfde geslacht of zich bezondigen aan reinheidswetten).

" Het huwelijk is iets kostbaars; laten we het allen in ere houden en de trouw respecteren. Gods oordeel zal komen over ontuchtigen en echtbrekers." (Heb 13:4 WV78)

" Niemand kan de wereld overwinnen dan hij die gelooft dat Jezus de Zoon van God is." (1Jo 5:5 WV78)

" Als wij het getuigenis van mensen aannemen, dan zeker dat van God, dat zoveel groter gezag heeft; God zelf waarborgt het getuigenis, dat Hij heeft afgelegd aangaande zijn Zoon. Wie in de Zoon van God gelooft, draagt Gods getuigenis in zijn hart. Wie God geen geloof schenkt, maakt Hem tot een leugenaar, want hij weigert Gods eigen getuigenis over zijn Zoon te aanvaarden." (1Jo 5:9-10 WV78)

Door de Zoon van God als levensbrenger te aanvaarden kan men ook vooruitzien naar de mogelijkheden om leven te ontvangen.

" Wie de Zoon heeft, heeft leven gevonden; wie de Zoon van God niet heeft, heeft ook het leven niet." (1Jo 5:12 WV78)

" Ik heb u deze brief geschreven om u er van te overtuigen dat gij eeuwig leven hebt, gij allen die waarachtig gelooft in de Zoon van God." (1Jo 5:13 WV78)

" Wij weten dat de Zoon van God gekomen is, en ons inzicht gegeven heeft om de waarachtige God te kennen, en wij zijn in de waarachtige God, want wij zijn in Jezus Christus, zijn Zoon. Dit is de ware God, dit is eeuwig leven!" (1Jo 5:20 WV78)

" Genade, barmhartigheid en vrede zal met ons zijn, vanwege God de Vader en Jezus Christus, de Zoon van de Vader, in waarheid en liefde." (2Jo 1:3 WV78)

" Alwie te ver wil gaan en niet blijft bij de leer van Christus, heeft God niet. Wie bij die leer blijft, hij heeft zowel de Vader als de Zoon." (2Jo 1:9 WV78)

" Jood zijn is iets inwendigs, en de werkelijke besnijdenis is er een van het hart, een geestelijke en niet een naar de wet. Zo iemand wordt geprezen, niet door de mensen maar door God." (Ro 2:29 WV78)

" maar de heidenen moeten God verheerlijken om zijn erbarming, volgens het woord van de Schrift: Daarom zal ik U loven onder de heidenen en uw naam met psalmen prijzen." (Ro 15:9 WV78)

" Oordeelt dus niet voorbarig, voordat de Heer gekomen is. Hij zal wat in het duister verborgen is aan het licht brengen, en openbaar maken wat er in de harten omgaat. Dan zal ieder van God de lof ontvangen die hem toekomt." (1Co 4:5 WV78)

" Ik moet u prijzen dat gij bij alles aan mij blijft denken en u houdt aan de overleveringen die ik u heb doorgegeven." (1Co 11:2 WV78)

" Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader vol ontferming en de God van alle vertroosting." (2Co 1:3 WV78)

" Met hem zenden wij de broeder die in alle gemeenten om zijn arbeid voor het evangelie wordt geprezen." (2Co 8:18 WV78)

" tot lof van de heerlijkheid van zijn genade. Hiermee heeft Hij ons begiftigd in de Geliefde," (Efe 1:6 WV78)

" opdat wij verbreiden de lof van zijn heerlijkheid wij die reeds te voren onze hoop op de Christus hadden gebouwd." (Efe 1:12 WV78)

" die het onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van Gods eigen volk, en tot lof van zijn heerlijkheid." (Efe 1:14 WV78)

" Spreekt elkander toe in psalmen en hymnen en liederen, ingegeven door de Geest. Zingt en speelt voor de Heer van ganser harte." (Efe 5:19 WV78)

" verzadigd met de vrucht der gerechtigheid, die komt van Jezus Christus, tot eer en lof van God." (Flp 1:11 WV78)

" Tenslotte, broeders, houdt uw aandacht gevestigd op al wat waar is, al wat edel is, wat rechtvaardig is en rein, beminnelijk en aantrekkelijk, op al wat deugd heet en lof verdient." (Flp 4:8 WV78)

Kunnen wij behoren tot het volk Israël? Moeten wij tot het uitverkoren volk behoren?

Laten wij trachten uit te groeien tot Volk van God. Als volgelingen van de timmermanszoon Jezus van Nazareth hopen wij de ware Messias gevonden te hebben. Wij nemen deze mensenzoon aan als de Christus. Al diegenen die in navolging van de apostelen Christus willen volgen mogen Christenen genoemd worden.

Als wij als navolgers van Christus ons houden aan de Wet der Liefde kunnen wij een volgende stap zetten om de Bijbel te onderzoeken om na te gaan aan Welke voorschriften wij nog moeten voldoen om tot God te komen.
Men kan als opgedragen geboden aanhalen: 1. God te beminnen boven al; 2. enkel aan God eer en lof te brengen;  God alleen te aanbidden; geen beelden te maken van goddelijkheden en er zeker niet voor neer te knielen; 3. Niet ijdel te vloeken, spotten of Gods Naam bezoedelen; 4. Een dag voor God behouden (een sabbath houden); 5. Vader moeder zult gij eren; 6. Niet liegen of 7. bedriegen; 8. geen kwaad doen aan een ander, wat eigenlijk omsloten ligt in de Hoofdregel die Christus ons heeft gegeven.

Christus heeft ons opgedragen vredelievend te zijn, lief te hebben en goed te doen jegens anderen, tot zelfs elkaar lasten te dragen. (# Jo 13:35; 1Jo 4:20; Ro 12:18;13:18; Ga 6:2,10; Ro 12:18). Aan het grootste en eerste gebod is het tweede gebod gekoppeld om de Gehele Wet te vormen, de Gulden Regel. (# Lu 10:27; Mt 7:12; 22:37-40).

Om zich echter ware Christenen te mogen noemen zouden zij eigenlijk als Christus horen te zijn. Elke Christen zou moeten proberen als Christus te zijn, in hart en nieren.
Met de verscheidenheid van karakters en denkwijzen kunnen die navolgers van Christus toch nog in alles en in allen een nieuwe persoonlijkheid aan doen en elkaar verdragen (# Col 3:9-10; Ro 6:1-6) en zaken nastreven die vrede bevorderen (# Ro 14:19).

Wees Christuslijk en laat het goddelijke ook in u groeien. Door te willen worden als Christus zullen wij de glorie van God over ons kunnen krijgen.
Christenen kunnen het instinct overstijgen en proberen zonen van God te worden door middel van hun geloof in Christus Jezus. (# Ro 2:13-16; Gal 3:26; Jo 1:12)

Iedereen is het gegeven om tot het Naam Volk te behoren. Dankzij de kruisiging van een volledig zuivere mens, het is door Jezus dood aan een stuk hout, dat allen begenadigt zijn om rechtstreeks tot God te komen. Terwille van de Messias  Zijn Naam kunnen zij zich noemen naar de Verlosser, en uitgroeien tot een verscheiden gemeenschap van allerlei rassen of volkeren. Het is het Geloof in de Naam van Jezus Christus dat eenieder redding kan brengen en gezondheid tot in eeuwigheid. Het aanvaarden van Jezus als Redder en Bouwsteen voor Eeuwig Leven maakt het mogelijk tot dat Christendom te behoren. Door Jezus als de Weg, De Waarheid en het Leven te aanvaarden en Hem als Fundament van de Kerk te aanschouwen zal men zich Christen mogen noemen, eenders tot welke denominatie men behoort. Want dat laatste zijn dingen ingesteld door mensen buiten Christus om. (# Jo 10:1-11; 14:6; 17:3;Lu 21:12;  Ac 3:15-16; 4:12; 11:26; 16:30-34; 1Co 3:11; 2Co 10:20,21)

Christen zijn houdt in de leefregels van Christus Jezus volgen en gehoorzamen aan de Wetten van God. Het is het zoeken naar heiligheid in het leven, groeien naar innerlijke volmaaktheid om de eeuwige volmaaktheid te kunnen erven. Al de christelijkheden zouden christenen moeten proberen te verwerven. Met als voornaamste punt de nederigheid. Want Christus gaf Zijn Hoge Positie op  om in alle nederigheid, als eenvoudige timmermanszoon, hier op aarde, alle vernederingen door mensen aangebracht te dragen. Hij verdroeg het meest onzindelijke lijden, maar bleef toch van iedereen houden en drukte deze liefde ook uit door al Zijn wijze woorden en Zijn handelingen.

God wil ons via Zijn Zoon de gratie van verscheidene van Gods karakters geven. Als Christenen kunnen wij deze Christelijke Gaven de onze maken en delen met anderen. Dankzij het geloof in Christus en het godswezen in ons zullen wij dan ook over de gaven beschikken om voor anderen klaar te staan en met hen te delen.

Laten wij door Gods leven in ons goed doen!