Wednesday, 21 January 2009

Bedroeft de Heilige Geest niet

IN zijn brief aan de Efeziërs waar­schuwt de apostel Paulus voor de kwade eigenschappen van bitterheid, boosheid, liederlijke taal en kwaadaar­digheid, die uit het leven van christe­nen verbannen moeten worden, terwijl zij naar vriendelijkheid en vergevensge­zindheid moeten streven. In dit ver­band geeft hij een gedachte in overwe­ging die voor hen een aansporing zou moeten zijn om het goede na te stre­ven. Tussen de waarschuwingen voor kwaden die vermeden moeten worden en de aansporingen bepaalde deugden na te komen, waarbij hij het accent vooral op de noodzaak voor vriende­lijkheid en vergiffenis legt, zegt hij: "En bedroeft de Heilige Geest Gods niet, door welke gij verzegeld zijt tegen de dag der verlossing" (Efeziërs 4:30).

Deze woorden roepen een merk­waardige passage in het boek Jesaja voor de geest, die betrekking heeft op Israëls gedrag gedurende de uittocht uit Egypte. "In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd, en de Engel zijns aangezichts heeft hen gered. In zijn liefde en in zijn mededogen heeft Hij zelf hen verlost en Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van ouds. Maar zij waren wederspannig en bedroefden zijn heilig Geest" (Jesaja 63:9-10).

Dat God benauwd en bedroefd kan zijn door de daden van zijn volk zal ons misschien verrassen, doch deze hou­ding is niet te scheiden van de moge­lijkheid dat Hij in mensen een welbeha­gen kan hebben. God heeft de mens vrije keus  

gegeven ten einde een familie van liefdevolle kinderen in het leven te roepen, die Hij met onsterfelijkheid zal bekleden. Deze keus brengt ech­ter onvermijdelijk de droeve mogelijk­heid van weerspannigheid met zich mee.

Met Gods teleurstelling in Israël voor ogen legt Paulus de houding die God van zijn kinderen vraagt, nader uit:

"Alle bitterheid, gramschap, toorn, getier en gevloek worde uit uw midden gebannen, evenals alle kwaadaardig­heid. Maar weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkanderverge­vend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft" (Efeziërs 4:31-32).

We worden hier herinnerd aan de woorden van het Onze Vader, iedere dag door duizenden mensen herhaald. Het is nutteloos om vergeving voor onze zonden te vragen als onze hou­ding tegenover ons medemens ver­keerd is. Dit is een zaak waarin men zichzelf gemakkelijk kan bedriegen. Aangespoord door de herinnering aan de woorden van Christus zegt men wellicht: "Ik vergeef', terwijl men een zekere mate van vijandigheid en wrevel blijft koesteren.

Evenals wij verlangen dat God ons volledig en zonder voorbehoud ver­geeft, zo moeten ook wij de betrekke­lijk onbeduidende overtredingen die onze medemensen tegen ons begaan, "van harte" vergeven. Doen we dit niet dan zijn ook wij schuldig aan het be­droeven van God, die door de Geest in zijn kinderen woont. •

No comments:

Post a Comment