Showing posts with label satan. Show all posts
Showing posts with label satan. Show all posts

Thursday 3 June 2010

Heavenly creatures do they exist

We can see people around us and some of them say they have some unseen creatures on their right and left shoulder. Some people say they have a guardian angel.

What do you believe? Are there such things which are called angels, and what or whom do they present?

Are angels imaginable creations or just figments of the artist's imagination in religious paintings down the centuries? Is there really something out there we ought to know about? Is it important to know if they exist?

Several Christians believe in good and bad angels. They think devils are angels who followed the Cherub Satan who riposted against God. If devils are angels who did not follow the Will of God, you could say that it where angels who sinned, because when we do not follow the Will of God we sin. But can angels sin?

POSSIBLE ANSWERS:

- Yes. Lucifer was an angel and he sinned.
- Angels can do nothing as they are mythological creatures.
- Angel means messenger. Human messengers can sin. Heavenly ones cannot sin.
- Angels are immortal and therefore cannot sin.
- Don't know.

GO TO www.thisisyourbible.com TO SUBMIT YOUR ANSWER.

We as Christadelphians believe that for everything in life we can find the answers in the Holy Scriptures. But when taking up the Bible we do have to take inconsideration what is meant by certain words.

The English word "angel" comes from the Greek angelos, which means 'messenger'. In the Old Testament, with two exceptions, the Hebrew word for "angel" is malak, also meaning 'messenger'. The prophet Malachi took his name from this word. He was himself a messenger, and he prophesied about the coming of "the messenger of the covenant", Jesus Christ (Malachi 3:1).
Although the word "angel" in the Bible, meaning a messenger, nearly always applies to heavenly beings, it can occasionally apply to human messengers. Malachi himself said a priest was a messenger (malak) of the LORD of hosts (Malachi 2:7), and in the Book of Revelation the elders of the seven churches of Asia were called angels (1:20; 2:1 etc.). But when we meet messengers doing supernatural things, there is no doubt they are heavenly beings - God's messengers, working for Him and for the ultimate benefit of mankind.
We as Christadelphians believe that God works on man's behalf through His hosts of messenger servants.

We believe that there are forces which are God's forces. They are "his angels", "his hosts", and they are "his ministers", doing His pleasure. In other words, the Only One Creator God of gods has total control over them and all other members of His creation. Those angels which have been at work on behalf of God and man "excel" in strength and they have more than enough power to complete their commissions.

Find some further answers:

Evil in the bible

Satan or the devil

Lucifer

+

Dutch version / Nederlandse versie > Bestaat er iets als engelen en kunnen die zondigen

Tuesday 25 May 2010

Christendom Astray The Devil Not A Personal Super-Natural Being


Christendom Astray

Lecture 7

By Robert Roberts



The Devil Not A Personal Super-Natural Being,


But The Scriptural Personification of Sin

In Its Manifestations Among Men


IN THE religion of Christendom, the devil figures almost more prominently than God. If we have found Christendom astray as to the nature of man, it will not be wonderful if we find it astray on the subject of the devil, with which, scripturally, man has so much to do.


The theology of Christendom places the devil in juxtaposition with God. As the one is presented for worship as the source and  embodiment of all good, so the other is held up for detestation and dread, as the instigator and promoter of all evil.
Practically, the one is regarded in the light of the good God, and the other as the bad god. It is the polytheism of paganism in its smallest form: and the philosophy of the ancients embodied in names and forms supplied by the Bible.



Songs in the night Worship God only


Songs in the night

Get thee hence, Satan:
for it is written,
Thou shalt worship the Lord thy God,
and him only shalt thou serve.
Matthew 4:10

DURING the forty days in the wilderness our Lord had come to see that the dominion of earth could be attained only through great
suffering.
He was weak from his long fast, and all the details of prophecy were
before his mind. He saw himself as a lamb dumb before his shearers; as the serpent lifted up in the wilderness.
Satan’s suggestion was a temptation, but after consideration he saw that Satan was asking him to violate his covenant
— to go contrary to God’s will.
Immediately he answered, “Get thee hence, Satan: for it is written, Thou shalt worship the Lord thy God, and him only shalt thou
serve.”
Then the devil left the Lord, finding nothing to work upon
— so loyal was Jesus to the Word of Jehovah.
Afterwards the angels came and ministered unto him. —Z. 1912-262 (Hymn 200)

+++

Enhanced by Zemanta

Thursday 4 March 2010

Hedendaagse wonderen geen werk van Satan

Dat wonderen de wereld niet uit zijn, bewijzen de aardbevingen in Haïti en Chili. De natuur kan verwoestend zijn, maar toch nog mensen sparen. Op wonderbaarlijke wijze weten sommige mensen te overleven en kunnen zij terug onder de mensen komen. Langs de andere kant zijn er gebedsgenezers die in de wereld rond lopen en mensen die wonderbaarlijke krachten lijken te hebben, waarbij andere mensen deze toe schrijven aan Satan, voor hen de Duivel, een gevallen engel. Voor meerder mensen zijn de wonderen van vandaag ook het werk van die Satan.

Anderen zouden graag gezien hebben dat God Zijn almacht toonde door een genezing op gebed. Het zou dan zoveel makkelijker zijn om het Evangelie te brengen. Toch gaat het niet in de eerste plaats om spectaculaire tekenen en wonderen, maar om het grote wonder van het nieuwe leven door geloof in Jezus Christus.

De joden begeerden tekenen en de Grieken zochten wijsheid ten tijde van Jezus Christus. Jezus sprak de mensen aan in een taal die zij zouden kunnen begrijpen op zulk danige manier dat zij zich konden aangesproken voelen en het konden begrijpen, doordat zij hoorden spreken over dingen waarin zij in geloofden. Dat betekend niet dat Jezus daar in geloofde noch datwij in die dingen horen te geloven. Integendeel, Jezus heeft doorheen zijn prediking duidelijk willen maken waarin wij wel horen te geloven en welke geloofspunten wij van anderen niet horen aan te nemen. Zo moeten wij bepaalde Joodse tradities niet aanhouden en moeten wij bepaalde zaken die door de gemeenschap van Judea werden geloofd niet voor waar nemen.

Jezus verwijst ook naar de wonderen die de mensen die dagen kunnen waarnemen en ook naar de wonderen die de mensen in de toekomst zullen kunnen gaan waarnemen.

Sinds het begin van de Pinksterbeweging en de daaropvolgende charismatische vernieuwing, die veel kerkgenootschappen heeft doortrokken, is er in veel kerken meer aandacht gekomen voor wonderen en tekenen. Bij sommigen ging het uitsluitend om die wonderen draaien. In de media zien wij kerkdiensten en gebedsgenezingsdiensten waar de Naam van Jezus en de Titel (of Naam) van God misbruikt worden om een hele show op te zetten waarbij mensen na wat geklap of geschreeuw genezen zouden zijn.

In het boek Handelingen staat geschreven dat ‘vele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen’ (2:43) en wij lezen bijvoorbeeld over wonderbaarlijke genezingen en dat doden worden opgewekt. n Mattheüs 10:1 wordt de discipelen macht gegeven wonderen te doen, maar erbij wordt gezegd, dat ze niet naar de heidenen moeten gaan. Als ze in Mattheüs 28 naar de heidenen gestuurd worden, luidt de opdracht: "Leert hen". Dat God vervolgens soms ook bij de verkondiging onder heidenen door wonderen en tekenen meewerkt, is iets anders dan dat wij daarnaar zoeken of het beschouwen als het (enige) bewijs dat God werkt. God kan op Zijn eigen initiatief in Zijn eigen tijd op het moment naar Zijn keuze wonderen verrichten.

De mensen gaan nu op zoek naar occulte genezers, strijkers, waarzeggers, horoscopen, etc. omdat de kerk niet meer gelooft in de bovennatuurlijke kracht van Gods Heilige Geest..... een gemiste kans of juist een kans die God ons geeft om hen te bereiken met de bovennatuurlijke kracht van de Geest?

Sommigen zijn van mening dat er helemaal geen wonderen plaatsvinden en dat ook de wonderen die in de Bijbel staan niet letterlijk moeten worden gelezen. Moderne theologen hebben, vanuit de filosofische vooronderstelling dat het bovennatuurlijke helemaal niet bestaat, alle wonderen als mythe bestempeld.

“Weer anderen geloven dat wonderen en tekenen de norm zijn voor elke gelovige en voor elke plaatselijke gemeente. In het kort komt deze leer hier op neer: Jezus heeft het Koninkrijk van God nabij gebracht en dit gedemonstreerd met wonderen en tekenen. Hij wil dat wij op gelijke wijze het Koninkrijk van God proclameren en demonstreren. Wonderen en tekenen waren alledaagse gebeurtenissen in de tijd van het Nieuwe Testament en behoren zo ook een onderdeel te zijn van ons dagelijkse leven, van het normale christelijke leven. De groei van de gemeente in het boek Handelingen is grotendeels te danken aan de wonderen die plaats vonden en ook in onze tijd behoren wij wonderen en tekenen te doen, opdat mensen tot geloof zullen komen. Soms wordt er ook geleerd dat wanneer er bijvoorbeeld geen genezingen plaatsvinden, dit te wijten is aan gebrek aan geloof bij de christenen. Aan God ligt het niet, want Hij wil wel hetzelfde doen als in het boek Handelingen.” Zegt Oscar Lohuis in het tijdschrift Zoeklicht.

“Wanneer wij de grote lijn van de Bijbelse geschiedenis proberen te overzien, dan zien wij dat wonderen vooral plaatsvinden in perioden van nieuwe openbaring. Niet in alle perioden van de Bijbelse tijden komen wonderen voor. Wel in de tijden van Mozes en Aäron, Elia en Elisa, Jezus en de apostelen (allemaal begin van nieuwe perioden), maar niet in de tijden van bijvoorbeeld David en Salomo, Jesaja en Jeremia, Ezra en Nehemia. Conclusie: Ook vandaag kan God wonderen doen. Op sommige momenten zal God beslissen dat deze gepast zijn en Zijn doel en Zijn verheerlijking zullen dienen.”

Door dat wij het einde der tijden naderen denken velen dat Satan als een brullende leeuw zal rondspringen en alles in het werk zal stellen om de mensen te misleiden. Daarom zou hij ook wonderen laten verrichten en valse profeten de wereld insturen.
Met de zogenaamde wonderen die wij op een platform of podium zien gebeuren moeten wij hard opletten, niet in dingen te gaan geloven die wij graag zouden zien. Wonderen zijn de wereld niet uit maar zij komen ook niet veel voor. En als zij voor komen moeten zij niet het werk van de duivel zijn zoals sommigen denken. Eerst en vooral bestaat er geen figuur die zo veel macht als God zou bezitten dat hij kan inspelen op gebeurtenissen in de natuur. Ook hierin zal de mens steeds moeten erkennen dat de natuur sterker zal zijn dan de mens. De mens denkt wel eens dat zij de natuur kunnen in toom houden, maar daar vergissen zij zich in.

Lohuis zegt terecht “Ook vandaag kan God wonderen doen. Op sommige momenten zal God beslissen dat deze gepast zijn en Zijn doel en Zijn verheerlijking zullen dienen. Wonderen zijn echter de uitzondering en niet de norm. Als er geen wonderen zoals in Handelingen gebeuren in ons leven of in onze gemeente, betekent dat niet per definitie dat er iets verkeerd is met ons geloof. We moeten niet krampachtig gaan streven naar wonderen. Ook moeten wij geen zaken die helemaal niet bovennatuurlijk zijn als wonderen gaan bestempelen, omdat er zo nodig wonderen moeten gebeuren. Als God een wonder wil doen, dan doet Hij dat gewoon. We laten het gerust aan Hem over.”

Media geen werk van Satan, een duivelse engel

Alles wat op de televisie of op de radio komt is door mensenhanden gemaakt. Het zijn geen hemelse krachten die dit doen en ons van uit de ruimte opzadelen met die vreemde gedachten. Neen het is de mens zelf die de signalen door de ether stuurt en maakt dat die verwrongen gedachten tot in andermans huiskamer komt. Zo wel de instignator, de uitzender als de ontvanger zijn verantwoordelijk voor wat zij door hun hersenen laten doordringen en hoe zij dat verwerken. Ook de tevredenheidsfactor is een eigenheid waarvoor de mens zelf verantwoordelijk is. Het is namelijk de perceptie hoe hij wil omgaan met dingen dat gaat maken of zij aanvaardbaar zijn of verwerpelijk of hem zullen bevredigen of teleurstellen.
Indien Satan onze geesten in verstrooiing breng, waarom is niemand zich daar bewust van, of kunnen wij er geen tekenen van zien. Van ons eigen denken, onze hersenactiviteit, ons welvoelen, kan allemaal wetenschappelijk, elektronisch en technisch bewijs gevonden worden. Zelfs de aureolen rond mensen kan men helemaal vast stellen. Maar nergens ziet men die andere wezens of hebben mensen besef van invloeden buiten hen af. Alhoewel men bij Voodoo kunsten wel kan afvragen hoe men anderen zo kan beïnvloeden?? Maar daar is het ook weer een mens die naalden of dergelijke in popjes gaat steken. Ook wet men van onze hersenactiviteit dat onze elektronische golven tot ver buiten onze lichaamscontoeren kan treden en opgevangen worden door anderen. (Dat vraagt dan wel een kennen van die persoon /bijvoorbeeld echtgenoten onder elkaar die communiceren zonder te spreken/ of ernstige concentratie). Deze krachten komen echter van het eigen lichaam en niet van een ander wezen.

Friday 19 December 2008

Satan het kwaad in ons

For English:  >  Satan the evil within & More reading > Satan or the devil

Elk menselijk wezen heft de mogelijkheid om keuzes te maken. Alle wezens hebben een instinct welk hun de mogelijkheid geeft om af te zien van bepaalde dingen te doen of om juist handelingen te verrichten. Mensen hebben het innerlijk gevoelen dat hen laat aanvoelen of iets juist is of verkeerd is.
Satan is omschreven als dat hij heen en weer gaat over de aarde. Uit Zacharias 1:11 kunnen wij afleiden dat het een Hebreeuwse vorm is voor observeren. Het gaat in wezen niet over een persoon maar eerder over een toestand die over de wereld heerst. Het gaat dus niet om een persoon maar om het kwade in ons zelf. Het slechte denken.
Satan betekend de tegenstander of beschuldiger.
Het is makkelijk om termen aan de duivel of Satan toe te schrijven zoals wij het zelf willen. Door de eeuwen heen zijn er vele interpretaties opgedoken met allerlei verhalen over demonen en dergelijke.
De uiteindelijke sleutel om te weten te komen over wie of wat het eigenlijk gaat moeten wij ons wenden naar het oude testament en moeten wij het bekijken met de beeldentaal die toentertijd werd gebruikt.
Opvallend is dat het woord duivel zelden wordt gebruikt in het oude testament. En daar wordt het anders gebruikt dan in het nieuwe testament.
Men kan er niet naast zien dat Satan wordt gebruikt voor elk soort tegenstander. (Joab en zijn broers werden zo als satans bekeken door David) (2 Samuël 19:22) In het boek Job wordt er ook gesproken over de zonen van God waaronder Satan ook kwam. Sommigen nemen dit aan om hem als een engel te beschouwen terwijl anders de zonen van God ook gewone mensen kunnen zijn. Want die term wordt ook voor de gewone mannen en vrouwen gebruikt die God aanbidden. God roept zijn zonen op in het oude testament (Jesaja 43:6-7) en Jezus spreekt ook over de kinderen van God (1 Johannes 3:2). Daarnaast zou men de vraag kunnen stellen hoe die zich dan voor God konden stellen. Zij konden zich presenteren voor God door zich aan God aan te bieden. God is overal en dan natuurlijk ook hier op aarde. Mozes en Joshua waren eens gezegd zich te presenteren in de tent voor ontmoeting waar God Joshua aanstelde als de volgende leider van Israël. (Deuteronomy 31:14-1 5). Meerdere jaren later riep Joshua de ouderlingen van de stam Israël tezamen te Shechem, waar zij zich presenteerden voor God (Joshua 24:1). Later vertelde Samuël aan Israël: “Presenteer jezelve voor de Heer des Heren. . .” (1 Samuël 10:19).
Ook in het Nieuw Testament wordt er geschreven dat Maria, de moeder van Jezus kort na zijn geboorte zich in de tempel van Jeruzalem presenteerde voor God. (Lukas 2:22-24).
De zonen van God in Job die zich voor God kwamen presenteren waren dus gewone mensen van vlees en bloed. Het betreft dus een scène waar de mensen in het bijzijn van een priester tot aanbidding van God kwamen.
De “Satan” waarover daar dan sprake is zijn de tegenstanders. In het Hebreeuws is er geen verschil tussen hoofd en kleine letters, mar de vertalers hebben er een hoofdletter geplaatst. Bij sommige vertalingen staat er in de marge dan wel dat het eigenlijk “de tegenstander” is. ( Authorized en Revised Version bijvoorbeeld) Het enige wat er werkelijk geschreven staat is dat de tegenstander onder hen kwam.

Maar wie kon die tegenstander zijn? Een enkeling of een groep? Ook hier geeft de Heilige Schrift weer een antwoord. Het was iemand uit de groep en een vijand van Job, daar hij er op jaloers was en hem kwaad toe wenste. Hij liet de priester woorden uitspreken maar God liet de man begaan. Het Boek vertelt ons dat de kracht echter bij God was en niet bij de tegenstander. (Job 2:4-6).
Er is geen nood voor een supernatuurlijke satan. Al de uitdrukkingen zijn gebruikt voor gewone mensen.
Ook in het nieuwe testament vinden wij Jezus die Peter berispt “Satan ga weg” (Mattheus 16:23). Petrus is niet ineens dé duivel geworden, maar hij is wel weerbarstig of vol ongeloof. Hij laat zich leiden door menselijke gevoelens en overwegingen in plaats van een juiste geestelijke instelling. Petrus trachtte Jezus er van te overtuigen niet te doen wat hij wist dat er zou moeten gebeuren. Jezus zou dus tegen de wil van God moeten ingaan. Dat is als ‘des duivels’. Petrus die dit verzocht was op zijn beurt dus een tegenstrever, een tegenwerker of een satan. Hij wenste niet dat de wil van God gedaan werd maar dat hetgeen de mensen verlangde zou gebeuren.
 Indien wij dus ingaan tegen het goede worden wij voor God als tegenstander of vijand aanschouwd. Als wij tegen de wil van God gaan worden wij een slechte of een duivelse tegenstander of een satan.
De Bijbel gebruikt in veel gevallen personificatie terwijl het niet bepaald om een persoon gaat. Zo vinden wij dat er gesproken wordt over Satan of Lucifer als het om zonde gaat. Zonde, zijnde het verkeerd gaan of het indruisen tegen Gods wil. Zonde is het verkeerd doen dat bepaald wordt door onze eigen keuze. Wij hebben de vrijheid en de mogelijkheid om zelf voor goed of voor kwaad te kiezen.
Elk persoon wordt wel verleid, maar het is in hem om de eigen wensen al of niet op te volgen. Het is het wensen, begeren of verlangen dat ons de das kan omdoen. De zucht is de oorsprong van de verleiding. (Jakobus 1:14-15).
De lange geschiedenis van de mensheid heft aangetoond dat het de zwakheid van de mensen is welke hen tot het verkeerd gaan of tot zonde heft geleid. Het eerste mensenpaar verlangde er naar zelf te kunnen doen wat zij wensten. Hun eigen begeerten lagen hoger dan de verlangens van God. Door er tegen in te gaan werden zij des duivels of satans. Het menselijk ras verviel in ongehoorzaamheid en corruptie. Zij werden geen medestanders van God maar eerder tegenstanders. De grote vijand van God is de mens, de mannen en de vrouwen die Gods autoriteit verwerpen en hun eigen natuurlijke begeerten opvolgen. Elke mens moet daarom zelf beslissen of hij in oppositie wil gaan en een tegenstander van God wil zijn of dat hij een medestander wil zijn. In het eerste geval zal men dan een tegenstrever of satan zijn terwijl men in het tweede geval werkelijk een kind van God zal mogen zijn.
Meer lectuur: Satan of duivel

Satan the evil within

In Dutch / Nederlands > Satan het kwaad in ons & Satan of the duivel

Every human has the possibility to make choices. All creatures have an instinct, which direct them to do or not to do things. Human beings have the inner feeling of what they can do and of what can be right or wrong to do.

Satan is described as “going to and fro in the earth”. There is no implication that he was doing anything sinful. Zechariah 1:11 implies that this is a Hebraism for observing. This being is not a special person or anything. It is the evil in our selves. Our bad thinking.
Satan means adversary or accuser. (a noun or adjective, not a proper name) (sa’-tan) (saTan), adversary, from the verb saTan, to lie in wait (as adversary); Satan, Satanas, adversary, diabolos, Devil, adversary or accuser.
It is very easy for us, as we read Bible verses, to give to the terms devil and Satan the meaning which we prefer. And if that meaning is not the same as the Bible writer intended, then we are changing the true sense! In several denominations they gave the devil or Satan a real figure not a representational thing. When Bible passages are read, devil and Satan are being understood by different readers in different senses.
To find the vital key it is important to begin with the Old Testament, and not with the New. To modern ears this may sound strange, but remember that the Old Testament was written first, many centuries before the New. And since they both really form one revelation from God, the New Testament writers knew the Old Testament very well indeed. They quoted from it and they used its terms; and among the terms they used is Satan. (In fact the term “devil” occurs rarely in the Old Testament and is used differently there from the way it is used in the New.)
So we begin with Satan, the Old Testament term. What does the word “Satan” mean? It is not hard to find out. Take the case of Balaam who lived in the days when the children of Israel were wandering in the wilderness. He was a prophet who had been told by God not to go on a certain hired mission to curse the Israelites. But he wanted the money offered him as a reward, so he went. Riding upon an ass, he soon found his way blocked by an angel: “The angel of the Lord took his stand in the way as his adversary” (or enemy) (Numbers 22:22, RSV).
The word for “adversary” is Satan (from which we get our “Satan”) and that is just what it means. Notice two things: Satan here is an ordinary word meaning adversary or enemy, and not the name of a person. The word occurs again only 10 verses later: the angel said to Balaam, “Behold, I am come forth to withstand you” (verse 32), literally “to be an adversary to you”.
This is the first time the word Satan appears in the Hebrew record. Notice that this Satan is a good angel, “the angel of the Lord”, who is doing what God wants, and not an evil one! If we look up in a Bible concordance the way the word Satan is used in the Old Testament, we shall find that it means an adversary and an enemy. For example: “Why,” cried David, “should you (Joab and his brothers) be adversaries (satans) unto me?” (2 Samuel 19:22). And so in half a dozen other cases, where the allusion is usually to men.
Here we have one of the most frequently quoted cases in all the Bible. The first few verses of chapter one describe Job as living in the land of Uz, a God-fearing man who had many possessions. Then, verse 6:
“Now there was a day when the sons of God came to present themselves before the LORD, and Satan also came among them.”
“There you are”, some people say, “Satan was in heaven among the angels! He must be a supernatural being!” But let us remember our vital rule: we must understand Bible terms in a Bible sense. “Sons of God”, for instance: it is true that once in Job (38:7) this term is used of the angels; but in the Bible as a whole it is often used of men and women who really worship God as contrasted with those who do not. God used it of Israel through the prophet Isaiah:
“Bring my sons from far and my daughters from the ends of the earth, everyone who is called by my name . . .” (Isaiah 43:6-7)
So in the New Testament the apostle John, referring to believers in Christ, wrote: “Beloved, we are God’s children now” (1 John 3:2). So the “sons of God” among whom “Satan” came (in Job chapter 1) need not be angels in heaven; they could be people on the earth.
But how could they “present themselves before the Lord” if they were not in heaven? Again the Bible itself gives us the answer. Moses and Joshua were once told to “present themselves” in the “tent of meeting”, where God would appoint Joshua as the next leader of Israel (Deuteronomy 31:14-1 5). Many years later Joshua called together all the elders of the tribes of Israel to Shechem, where “they presented themselves before God” (Joshua 24:1). Later still, Samuel in his turn told Israel: “Present yourselves before the LORD . . .” (1 Samuel 10:19).
In the New Testament it is said that Mary, the mother of Jesus, shortly after the birth of her son, came to the temple in Jerusalem “to present him to the Lord . . . and to offer a sacrifice according to what is said in the law of the Lord” (Luke 2:22-24). The “sons of God” in Job, then, who came to “present themselves before the Lord”, had come together to worship God in the appointed place, and, of course, in the presence of the appointed priest at that time. This is a scene of worship upon the earth, not in heaven.
But what of “Satan” who came among them? Here the English translators have not really played fair with us, for all the Hebrew says is “the adversary”. The capital S in Satan is the translators’ own invention, for Hebrew makes no distinction between capital letters and others. Even in the margin the Authorized and Revised Version translators have printed “the Adversary”, suggesting by their capital A (for which they have no evidence) that this is that special Adversary, Satan. All that the Hebrew justifies us in saying is “the adversary came among them”.
But who could this adversary be? If this was a group come together to worship, he would be one of them; in other words he was a man; and he was an enemy to Job, because he was jealous of him and wished him harm. But how then could there follow a conversation between the Lord and the adversary? Again the Bible itself supplies the answer, for in Old Testament times men often received messages from God through the appointed priest at the time. David, for instance, more than once consulted the priest when he wanted to know what God’s will for him was, and the priest spoke to him on behalf of God. So this jealous enemy of Job-perhaps one who posed as his friend-said to God through the priest, “Job only serves you for what he can get. Just try bringing some trouble on him and then you will see.” And God, because He had a great purpose with Job and desired to see him perfected, allowed the adversary to carry out his envious desire upon Job. But as the book clearly tells us, the power was God’s and not the adversary’s (Job 2:4-6).
So there is in this episode no need for a supernatural satan and no proof of one. All the expressions are commonly used of men. The Old Testament word Satan means an adversary; but as the example of Job shows us, there develops a natural tendency to use it of an evil adversary.
With this valuable background understanding we now look at an example of the use of “satan” in the New Testament. Peter had just made his great declaration of belief in Jesus as “the Christ, the Son of the living God” and Jesus had pronounced a blessing upon him as a result. But Jesus then went on to speak of his own fate; he would have to go to Jerusalem and there the leaders of the Jews would seize him and he would be killed, but he would rise again the third day (Matthew 16:21). Peter could neither understand nor accept this and began to rebuke Jesus: “God forbid, Lord! This shall never happen to you.” In other words, “You must not think of such a thing.” But Jesus said to Peter, “Get behind me, Satan: you are a hindrance to me.”
Why was Peter a “satan”? Because he was being “an adversary” to Jesus; he was trying to persuade the Lord not to do what he knew had to be done in his obedience to the will of God. If Peter had had his way, Jesus would have rejected his Father’s will and his great sacrifice for sin upon the cross would never have taken place. So Jesus had to tell this “adversary” (satan) to “get behind me”. And then he adds a comment which is most important for our understanding: You are an adversary and a stumbling block to me, says Jesus in effect to Peter, for your mind is not on the “things of God, but the things of men” (verse 23, R.V.).
So this most important New Testament example teaches us some valuable lessons. First, this “satan” was a man; second, he rejected the will of God; third, what marked him out was that he desired to do the will of man instead-a most important clue, as we shall see later.
Let us remind ourselves what we have learned so far: a “satan” is an adversary, and nearly always an evil adversary.
If we go against something or oppose a good thing we become an adversary. If we go against the will of God, we become an evil adversary or a Satan.
The Bible uses personification: that is, something is spoken of as if it were a person when in fact it is not. We do find that when there is spoken about Satan or Lucifer in both instances sin is personified; and in both clearly it is sin that "has the power of death".
And so the Bible is telling us that the real devil is sin. And sin is the wrongdoing, or the evil actions we are able to do by our own choice.
There is no doubt then where we must look for the great enemy of God: it is in our own hearts and minds. So James tells us where we must look for the source of our temptations to do wrong. Are we led astray by some supernatural spirit whispering in our ear? Not at all; for, he says,
"Each person is tempted when he is lured and enticed by his own desire".
So our own "desire" is the origin of our temptations; and James tells us what is the result:
"Then the desire, when it has conceived, gives birth to sin; and sin, when it is full-grown brings forth death" (1:14-15).
The long history of mankind in the Bible shows how true this teaching is. The first pair of human beings preferred their own desire to obedience to God, and sinned. The human race fell away into "corruption and violence" and God had to judge it at the Flood. Israel, rescued by God from slavery in the land of Egypt and given a special opportunity to be God's people, turned away and preferred to worship idols and to behave in immoral ways like the godless peoples around them. Jesus, the Son of God, demonstrated His Father's truth and grace among men; they rejected and crucified him. And in the centuries following, men have abandoned God's teaching and perverted His ways. Yes, the great enemy of God is men and women rejecting His authority and fulfilling their own natural desires.
With textfragments from Marcus Ampe, Mark Mattison and Duncan Heaster
More reading > Satan or the devil