Showing posts with label nederlandsetekst. Show all posts
Showing posts with label nederlandsetekst. Show all posts

Thursday 17 December 2009

Torah terug tot wet maken in Israël

Men is eindelijk tot een goed idee gekomen, namelijk om Gods Wet weer de Wet van het Joodse Volk te maken. De Israëlische krant Haaretz melde dat het Israëlische ministerie voor het invoeren van de joodse godsdienstige wetten is.
Yaakov Neeman  zei:  "Laten we de wetten van de Torah gaandeweg overdragen aan de Israëlische burgers en laten we van de godsdienstige leefregels de belangrijkste wet van het land maken". In zijn opvatting hebben de joodse wetten "alle antwoorden op de vragen die ons bezighouden". De oppositie reageerde woest. Volgens oppositieleidster Tzipi Livni moeten de uitlatingen van Neeman "iedere Israëlische burger die om democratie geeft, zorgen baren".

Friday 20 November 2009

Broeders van Christus

De "Christadelphians Multiply Group" wordt zoals de praatgroep "Bijbelonderzoekers" onderhouden door Bijbelonderzoekers die behoren tot de Christadelphians of Broeders in Christus. Is er een verschil tussen "Broeders van Christus" en "Broeders in Christus"?

Maar wat zijn deze "Broeders en zusters in Christus" en wat wordt in de bijbel verstaan onder "Broeder in Christus"?

Elles gaat in over de geestelijke broers en schreef hierover: "De 'geringste broeders' van Christus" - Matth. 25:40.

> Broers en Broeders
> Christadelphians Wie zij zijn en wat zij doen?

Waar staan de wereldse Broeders in Christus voor en wat geloven zij? > Mijn Geloof

Wat is met of van christus zijn of één zijn met Christus? > Eén met Christus
+ > Relatie tot Christus 

Thursday 20 August 2009

Aramese vertaling in het Nederlands

Er is een bijbelvertaling gebaseerd op de meest betrouwbare Aramese testamentische grondtekst van de bijbel, de Peshitta – Met voetnoten - bewerkt door Egbert Nierop, op het net geplaatst.

De vertaling is gebaseerd op de Aramees-Engelse grondtekst (Paul Younan Interliniar en Glenn David Bauscher Interlinair, Etheridge, Murdock, en de Lamsa Bible) en diverse Aramese lexicons.
Uitgaande dat Jeshua's apostelen, geen taalgeleerden waren, en veel waarschijnlijker hun eigen taal schreven, waarna hun werk spoedig en zo goed mogelijk naar andere talen is vertaald (Grieks, Koptisch, Hebreeuws (Sem Tov) mogen wij er van uitgaan dat misschien eerder de Aramese teksten, dat toen een wereldtaal was, de oorspronkelijke taal kon zijn.
Volgens Aramisten zijn de woorden van Jezus vaak heel poëtisch, een aspect dat vanwege vertaling in het Grieks helaas verloren is gegaan.

Eén doelstelling voor de Peshitta 2001 vertaling is met het besef van de beperking van elke vertaling die de grondtekst verzwakt, toch een zo goed mogelijke vertaling uit het Aramees te maken. Daarnaast, zijn dankzij de Dode Zeerollen, nieuwe inzichten ontstaan in het Aramees van Jeshua's (Jezus) tijd wat ook nieuw begrip op de grondtekst van het NT werpt.

In de Peshitta staat wel Gods naam in de vorm van Mar-Jah; 'Jah' is de verkorte Aramese/Hebreeuwse weergave van JHWH, terwijl 'Mar' te vergelijken is met 'Adon' (Heer). Weer beweren sommige critici dat 'Jah' niet hetzelfde is als Jahweh, maar hier moeten we niet vergeten, de joden waren inmiddels Aramees sprekend/schrijvend. En elke taal heeft haar typische schrijfwijzen! Zo schrijft men in het oud-Hebreeuws 'elohim' (goden) wat men vertaalt met 'God' terwijl het Aramees dit 'Alaha' (enkelvoud) schrijft.
Daarnaast komt de verkorte naam van JHWH, 'Jah' ook voor in de Hebreeuwse Tenach. En wel in de uitdrukking 'Hallelu-Jah' (Hallelujah) en o.a. in Exodus 15:2 en Psalmen 68:4 (King James). De 'voluit' geschreven naam van God, JHWH, ruim 6800 maal, één op één overgenomen in de Peshitta met mar-Jah (heer Jahweh).

Daar spreken de vertalers ofer de titel van God of Allah (Arabisch) Alaha (Aramees) El (Hebreeuws). De naam 'Jaweh' of 'mar-Jah' komt  215 keer voor in deze vertaling van de Peshitta. In het Oude Testament wordt Jehovah gebruikt als naamvermelding. In de Engelstalige versie wordt er verder dieper op ingegaan waarom zij ook kiezen voor Jehovah, welke de naam was die in vele Hebreeuwse geschriften voor komt.(Gebruik van Jehovah's naam in deze vertaling).

> Aramese Nederlandse Peshittta vertaling: 2001 American English Bible Dutch translation

> Lamsa Aramaic Peshitta Bible English Translation

> Dukhrana Peshitta New Testament

Omtrent Aramese Peshitta vertalingen: Aramese teksten,Vertalingen in het Engels, Afrikaans, Nederlands, Spaans en Portugees > Aramic New Testaments

Wednesday 1 July 2009

Leuvense ecclesia spreekt over Demonen

Het gespreksonderwerp deze zomer in de Christadelphian ecclesia te Leuven is Demonen.
Er wordt de vraag gesteld of demonen bestaan. Zijn er geesten die het kunnen overnemen van andere mensen of dieren? Is het mogelijk dat de ene geest indringt in de andere of deze verdringt? Zijn demonen aparte entiteiten?
Lees er meer over in >

Is een Demon een op zijn eigen bestaande geest?

Tuesday 23 June 2009

Doop van Afrikaanse immigranten in Napels

Twee broeders die vorig gaar in Napels, Italië  gedoopt waren en een kerk hebben, ontvingen vna Carelinks een doos vol Bible Basics waarmee zij hun diensten onderhielden.Broeder Festus was een dominee van een grote kerk Afrikaanse immigranten. Overtuigd van de waarheid was  hij herdoopt en vertelde hij zijn congregatie dat ze  niet langer moesten geloven in dingen als een persoonlijke duivel, drie-eenheid en dat zij moesten geloven dat Jezus zal terugkomen naar de aarde om het Koninkrijk hier te vestigen. Elke week nam hij een hoofdstuk uit Bible Basics door en liet hij de mensen de vragen oplossen. Zijn congregatie viel weg tot een 25 tal mensen.  Op zijn zondags best gekleed en sommigen nog in hun traditionele Afrikaanse kledij, komen de mensen naar de lezingen luisteren. U kan een video opname van Festus' lezing betreft het Koninkrijk van God zien en merken hoe vurig zij alles volgen en ook notities nemen. Na de lezing en gezangen ging men naar het strand en werden uit de  25 toegewijde mensen diegenen gedoopt welke met success de cursus voleindigd hadden: broeder Chiedu en zusters Edith O., Edith I., Doris, Mercy, Roslyn, Gloria en Sandra . Het was een winderige en regenachtige dag maar God was duidelijk aanwezig.

> U kan een video van de dag zien op http://www.youtube.com/watch?v=DbhqcLX_LQU

Friday 20 February 2009

Digitaal gescande oude Bijbelvertalingen

Dokter Martinus Luther (1483-1546) zijn in 1648 verschenen Bijbel is op het net bekijkbaar.
Vrijwilligers hebben reeds eerder de Statenvertaling uit 1647, de Delftse Bijbel uit 1477 en de Leuvense Bijbel uit 1548 op het internet geplaatst.
Aan de uitgave van de Lutherse Bijbelvertaling heeft een team van zestig vrijwilligers gewerkt. Coördinator was de neerlandicus Hans Beelen, die werkt aan de Universiteit van Oldenburg in Duitsland.

De Lutherse Bijbelvertaling neemt een bijzondere plaats in in het godsdienstige en culturele leven van de zeventiende eeuw in de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. Na 1637 stapten de gereformeerden, doopsgezinden en remonstranten over op de Statenvertaling, maar voor de lutheranen was het Nederlands van die vertaling te ongewoon. Maarten Luther stond in aanzien als de grote voorman die de Bijbel virtuoos en vrij in het Duits had vertaald. De Lutherse Bijbelvertaling ligt daarom redelijk dicht bij het Duits.

Zij staat duidelijk in het teken van Luther. Na de titelpagina is zijn portret afgebeeld. Alle inleidingen en kanttekeningen van de kerkhervormer zijn opgenomen. Typisch voor de lutherse Bijbeltraditie zijn de kernspreuken: belangrijke passages die extra zijn gemarkeerd. Luther zelf plaatste in zijn vertaling, die in 1545 uitkwam, bij meer dan zevenhonderd verzen in de marge een handje. In de vertaling van 1648 is dat aantal tot 1600 gegroeid. Die citaten waren een hulpmiddel bij het godsdienstonderricht. Predikanten konden ervan gebruik maken bij het schrijven van een preek.

> Luther Bijbel Digitaal scanning

Vindt ook > Delftse Bijbel 1477
> Leuvense Bijbel 1548
> Statenvertaling 1637
> MortierBijbel 1700

Thursday 19 February 2009

De verdwijnende heerlijkheid

TOEN Apollos Efeze verliet om de gemeente te Corinthe te steunen "moedigden de broeders hem daartoe aan en schreven aan de discipelen, dat zij hem vriendelijk moesten ontvang­en" (Handelingen der apostelen 18:27). Met zulke aanbeve­lingsbrieven werden de gemeenten goed geïnformeerd omtrent broeders die bezoek brachten. Er zijn aanduidingen dat broeders met een afwijkende mening al te bereid waren naar een andere gemeente te gaan om hun me­degelovigen over te halen tot hun eigen zienswijzen.
Dit was kennelijk ook het geval in Co­rinthe, gezien wat Paulus aan de ge­meente aldaar schrijft. "Gaan wij weder onszelf aanprijzen? Of hebben wij soms, gelijk sommigen, aanbevelingsbrieven bij u of van u no­dig? Onze brief zijt gij, geschreven in onze harten, kenbaar en leesbaar voor alle mensen, daar gij toont een brief van Christus te zijn, door onze dienst opgesteld, niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten".
Als de apostel tot de heidenen een aanbevelingsbrief nodig zou hebben wanneer hij te Corinthe kwam, was er daar wel een te lezen. Maar die stond niet op papyrus te lezen: de verande­ring in de levenswijze van zijn bekeer­lingen te Corinthe getuigde van de invloed van zijn evangelie en leer.

De Tien Geboden

Paulus beschrijft deze verandering in hun leven met een zinspeling op de Schrift. Onder de invloed van Gods Geest had Mozes de Tien Geboden op tafelen van steen ge­grift. Die vormden de kern van het verbond te Sinaï gesloten, met het oog op het tot­standkomen van een bestendige relatie tussen God en Israël:
"Ik zal Mij u tot een volk aannemen en Ik zal u tot een God zijn" (Exodus 6:6); "Gij zult Mij een ko­ninkrijk Van priesters zijn en een heilig volk" (Exodus 19:6). Het verbond werd dan gesloten na Israëls plechtige gelofte de Tien Geboden na te komen: "Alles wat de HERE gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen ... Toen nam Mozes het bloed en spreng­de het op het volk en hij zeide: Zie, het bloed van het verbond, dat de HERE met u sluit, op grond van al deze woor­den" (Exodus 24: 7 -8).
Als het eerste gedeelte van de wet van Mozes, vertegenwoordigden de Tien Geboden de wet in haar geheel. Daarom worden ze "het verbond" ge­noemd. "Hij maakte u het verbond bekend, dat Hij u gebood te houden, de Tien Woorden en Hij schreef ze op twee stenen tafelen" (Deuteronomium 4: 13); "Hij schreef op de tafelen de woorden van het verbond, de Tien Woorden" (Exodus 34:28). Salomo had in de tempel die hij liet bouwen "een plaats bereid voor de ark, waarin het verbond des HEREN berust, dat Hij met onze vaderen ge­sloten heeft, toen Hij hen uit het land Egypte had geleid" (I Koningen 8:21).

Een nieuw verbond

Gods bedoeling was dat zijn wet op stenen tafelen geschreven ook op het hart van zijn volk ingegrift zou worden. Mozes zei: "Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn, gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken" (Deuteronomium 6:6). Ondanks alles wat de Here voor hen gedaan had, door hen uit hun toe­stand van slavernij in Egypte te redden en hun het land van Israël te geven, ontbrak de bereidwilligheid hun belofte waar te maken en de Here in alles ge­hoorzaam te zijn. Vandaar dat toen het volk uit zijn land gedreven werd om weer in een heidens land te gaan wo­nen, de profeten uitzagen naar het slui­ten van een nieuw verbond. God sprak door Jeremia van een nieuw verbond, gericht evenals het eerste op het tot­stand komen van een gezegende relatie tussen God en Israël: "Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn" (Jeremia 3 I :33). Maar met dit nieuw verbond zou het oorspronkelij­ke doel wel bereikt worden: "Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven." Hetzelfde werd voorzegd ook door Ezechiël, een tijdgenoot van Jeremia: "Ik zal hun één hart geven en een nieuwe geest in hun binnenste, en Ik zal het hart van steen uit hun lichaam verwijderen en hun een hart van vlees geven ... zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn" (Ezechiël 11: 19-20).
De vervulling van deze belofte is, volgens Paulus, in eerste instantie te zien in de invloed op gelovigen van het evangelie van Christus gestorven en opgestaan: "daar gij ons toont een brief van Christus te zijn, door onze dienst opgesteld, niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten."
Dat hiermee het nieuwe verbond in werking is gegaan blijkt uit de voortzet­ting van zijn verklaring van zijn taak als apostel van Christus: "onze bekwaam­heid is Gods werk, die ons ook be­kwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend" (2 Corinthiërs 3:6).
Deze laatste woorden worden soms geciteerd als bewijs dat de Schrift beter op een figuurlijke dan een letter­lijke wijze te begrijpen is. Maar de letter waarover Paulus schrijft is ken­nelijk wat op de stenen tafelen ge­schreven stond, de Tien Geboden. In het volgende vers beschrijft hij deze als "de bediening des doods, met letters op stenen gegrift". Zij doodde doordat zij degenen die de geboden ongehoor­zaam waren veroordeelde. Jacobus heeft ongetwijfeld de Tien Geboden in gedachte als hij schrijft: "Want wie de gehele wet houdt maar op één punt struikelt, is schuldig aan alle geboden. Want hij die gezegd heeft: Gij zult niet echtbreken, heeft ook gezegd: Gij zult niet doodslaan" (Jacobus 2: I 0-1 I).
De letter die doodt is de Tien Woorden waaraan Israël niet gehoor­zaam is geweest, zodat in plaats van le­ven te schenken zij getuigden van Isra­els schuld. Zij waren aan Israël gegeven met een bijzonder betoon van Gods heerlijkheid. Zozeer dat toen Mozes van de berg Sinaï afdaalde met de twee stenen tafelen, de heerlijkheid van zijn gelaat afstraalde, zodat hij tijdelijk zijn gezicht moest versluieren.
Juist het feit dat die heerlijkheid slechts tijdelijk was, getuigde van de kortstondigheid van dat eerste ver­bond. Aldus redeneert Paulus: "Indien nu de bediening des doods, met letters op stenen gegrift, gepaard ging met zulk een heerlijkheid, dat de kinderen Israëls de blik niet op het aangezicht van Mozes konden vestigen om de heerlijkheid van zijn aangezicht, die toch verdwijnen moest, hoe zal niet nog meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn? .. Want als het verd­wijnende met heerlijkheid gepaard ging, veel meer is dan het blijvende in heerlijkheid."
Hieruit volgt dat er geen reden is om onderscheid te maken tussen het oude verbond en de bijbehorende wet van Mozes. Wanneer Paulus in een an­dere brief schrijft: "Gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade", slaat dit dus ook op de Tien Geboden. Dit geldt ook voor zijn verdere verklaring; "thans zijn wij van de wet ontslagen, dood voor haar, die ons gevangen hield, zodat wij dienen in de nieuwe staat des Geestes, en niet in de oude staat der letter" (Romeinen 6: 14; 7:6).
Zoals Paulus in dit derde hoofdstuk van 2 Corinthiërs vervolgens aantoont, staat de gelovige niet voor de bedekte en verdwijnende heerlijkheid van de wet, maar voor de heerlijkheid van de herrezen Here. "En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedek­king meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar het­zelfde beeld van heerlijkheid tot heer­lijkheid, immers door de Here, die Geest is" (3: 18). In deze nieuwe ver­houding tot God door Christus Jezus is de wet van God niet geschreven op tafelen buiten hem, maar in zijn bevat­telijke hart en verstand. "Vrijgemaakt van de zonde, zijt gij in dienst gekomen van de gerechtigheid" (Romeinen 6: 18). De eisen van deze nieuwe dienst zijn nog indringender dan de Tien Geboden. In de leer van Christus in de evangeliën bewaard, en die van de apostelen in hun brieven, zijn de principes van de wet toegepast op het leven en de dienst van een toegewijde christen. -

Met de Bijbel in de hand

Wednesday 18 February 2009

Wereld waarheen? #5 De Val van Babel

Wereld waarheen


5. DE VAL VAN BABEL

 
Jeruzalem en Juda

HABAKUK kan zijn oren haast niet geloven als de Here hem vertelt wat straks over Jeruzalem en Juda zal komen. Hij weet uiteraard dat meer dan honderd jaar tevoren God de macht van Assur het noordelijke rijk van Israël liet ver­overen en de be­volking naar verre streken wegvoe­ren. Maar dit rijk was een ongeoor­loofde afscheiding die een blijvende verdeeldheid on­der het volk Gods teweeggebracht had, gemotiveerd door twist en heb­zucht. De tien stammen hadden geen heiligdom zoals de tempel van de Here te Jeruzalem, en evenmin een koning uit de door God gekozen lijn van David. Vele vromen waren derhalve in de loop van de daar­opvolgende eeuwen naar het zuiden getrokken. Het feit dat God het afvalli­ge, in afgoderij verzonken, rijk van Israël tot de ondergang had gebracht, was uiterst triest doch wel begrijpelijk.
Maar wie zou ooit hebben gedacht dat hetzelfde met het rijk van Juda zou kunnen gebeuren? Toen het leger van Assur als stijgend water het land van Israël overstroomd had (het beeld van de profeet Jesaja), Juda was binnenge­vallen en naar Jeruzalem ging oprukken, had God het in één nacht uitge­roeid. "Toen ging de engel des HEREN uit en sloeg in het leger van Assur honderdvijfentachtigduizend man. Toen men vroeg in de morgen opstond, zie, zij allen waren lijken" (Jesaja 37:36). Die dramatische ramp werd door ieder­een gezien als bewijs dat geen aardse macht ooit zou slagen in de poging Gods tem­pel en troon te Je­ruzalem omver te werpen.
Maar nu ont­hult de Here aan zijn profeet Haba­kuk dat de on­weerstaanbare opmars van de macht van Assur naar Samaria zijn veroveraar zal vinden in het eveneens niet te stui­ten oprukken van het leger van Babel naar Jeruzalem. "Zijn paarden zijn vlugger dan panters, en sneller dan avondwolven; zijn rossen en zijn ruiters komen aan in galop, zij komen van verre aangevlogen als een arend, die toeschiet om te verslinden. Heel dat volk komt om geweld te bedrijven, het aanstormen van zijn voorhoede is een oostenwind, en het verzamelt gevange­nen als zand. Met koningen drijft het de spot en machthebbers zijn hem een belaching. Het lacht om elke vesting, het werpt er aarde tegenop en neemt haar in. Dan snelt het voort als de wind en trekt verder" (Habakuk 1:8-11).
Met deze openbaring maakt de Here zijn vroegere waarschuwing waar: "Zie, Ik breng onheil over Jeruzalem en Juda, waardoor allen die ervan horen, beide oren zullen tuiten" (2 Koningen 21: 12). Dit is zeker de uitwerking op Habakuk. Met verbijstering en verslagenheid ziet hij hoe Gods volk als hulpeloze vissen zijn die de vissers van Babel met hengels en netten vangen. Hoe kan God, die zo heilig en rechtvaardig is, het kwaad on­der zijn volk zo straffen door een wreed volk dat veel kwader is?

Het bouwen van een wereldrijk

Met Assur was iets nieuws in de geschie­denis begonnen en Babel, het naburige rijk, nam zijn beleid over. Evenals al de kleine koninkrijken in het Nabije Oosten, hadden Israël en Juda door de eeuwen heen de last af en toe van plundertochten en strijdvechten gekend. De plunderaars waren gewoon zoveel moge­lijk mee te slepen, schapen, runderen en ezels, graan en vruchten, en als het maar kon de rest vernielen. Soms legde een veroveraar de verplichting op een vastgelegde schatting jaarlijks te beta­len. Maar de ongelukkige bevolking ging weer aan het werk, soms met een andere koning.
Assur stelde zich niet tevreden met zulke plundertochten en het zich rijk maken met de schatten van andere volken. Het veroverde volk moest voort­aan deel uitmaken van hun steeds gro­ter wordende rijk. Om het risico van plaatselijke weerstand te verkleinen werden volken overgebracht naar een verre streek en andere volken in de plaats daarvan gebracht. Op deze wijze kwa­men de Samaritanen bijvoorbeeld in het land Israël. In zijn spotlied op de koning van Babel verwijt Jesaja: "Is dit de man, die de aarde deed sidderen, die koninkrij­ken deed beven; die de wereld tot een woestijn maakte en haar steden afbrak; die zijn gevangenen niet naar huis liet keren?" (Jesaja 14;16-17).
Assurs militaire ondernemingen werden door Babel voortgezet en Egypte werd spoedig ver­overd. Nebukadnezar verwoestte Jeruzalem, liet de stad als een rokende puinhoop achter en voerde de bevolking weg naar het land Babel. Hij was vooral ingenomen met de uitbreiding van zijn stad. Hoe trots hij was op zijn ijverige bouwactiviteiten blijkt uit zijn eigen woorden, die in het boek Daniël bewaard zijn. Vanaf het dak van zijn paleis zag hij rond op de stad die zijn groei aan hem te danken had en zei: "Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een koninklijke woon­stede door de sterkte mijner macht en tot eer mijner majesteit?" (Daniël 4:30).
Nebukadnezar zag rond op een stad verdedigd met een dubbele muur met een omtrek van zestien kilometer, waar­in zes poorten waren gebouwd. De imposante Ishtar poort in een complex van torens, werd versierd met gegla­zuurde bakstenen waarop draken en stieren waren geschilderd. Dwars door het midden van de stad en deze poort lag de Processieweg, met aan weerszij­den vijfendertig heiligdommen voor de vele afgoden. Het paleis waarin de ko­ning woonde was versierd met blauwe bakstenen. Op nieuwjaarsdag liep een optocht waar­bij de uit de tem­pels gehaalde af­godsbeelden door mensen en lastdieren door de stad werden ge dragen onder het gejuich van de aanbiddende stadsbewoners.
Hoe anders zag deze stad er uit in vergelijking met de uitgebrande ruïnes van Jeruzalem! Maar Habakuk zag van tevoren de stad Babel, de grandioze plannen van de koningen van Babel en de ijverige bouwactivitieten, door de ogen van een ziener van de Here.
"Wee hem die de stad met bloed bouwt, en de veste op onrecht grond­vest! Ziet, is het niet van de HERE der heerscharen, dat de volkeren zich ver­moeien voor het vuur en de natiën zich afmatten voor niets? Want de aarde zal vol worden van de kennis van des HE­REN heerlijkheid, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken" (Habakuk 2: 12­-14).
Evenals Nebukadnezar Jeruzalem met de grond gelijk gemaakt had, zo zouden anderen Babel slechten. Jeremia komt op deze profetie van Habakuk terug als hij de vernieling van de stad voorzegt. " Babels brede muur zal tot de grond geslecht worden en zijn hoge poorten zullen met vuur verbrand wor­den; zo vermoeien volkeren zich voor niets en matten natiën zich af voor het vuur" (Jeremia 51:58).
Niet Babel maar een nieuwe stad op het bergland van Juda is bestemd de zetel te zijn van een wereldomvattende heerschappij. De wetten die de we­reld zullen rege­len zullen niet vanuit Babel ver­kondigd worden maar vanuit Jeru­zalem. Daarheen zullen dankbare volken reizen om de Koning te danken, die niet met het bloed van anderen maar met Godgeschonken macht zijn Koninkrijk heeft opgericht.
Met deze profetische woorden van Habakuk doet God voor de vijfde en laatste keer de belofte dat Hij de ganse aarde zal vervullen met zijn heerlijk­heid. Zij geven ons de verzekering dat de schone aarde die God geschapen heeft, met haar bergen en dalen, heuvelen en vlakten, wouden en weiland, rivieren en zeeën, niet voor altoos de woonplaats zal zijn van mensen die haar Schepper niet kennen of gehoorzamen. Zij is be­stemd voor Gods familie van volmaakte en onsterfelijke kinderen, die met hun dankbaarheid hun hemelse Vader zullen verheerlijken met de volheid van de wa­teren in de oceanen. "Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven." -

Met de Bijbel in de hand

Tuesday 17 February 2009

Wereld waarheen? #4 Het Lied van de Serafs

Wereld waarheen


4. HET LIED VAN DE SERAFS

EVENALS andere profeten werd Jesaja door middel van een ontzagwekkend visioen door God geroepen om de zware taak van profeet te aanvaarden Hij zag de Here op een hoge en verheven troon, omringd door serafs. Alleen op deze plaats komen in de Schrift serafs voor, een woord dat 'brandende' betekent. Gelijk de cherubs in andere gezichten stellen zij Gods hemelse dienaars voor.

Diep geschrokken dat hij, een zondig mens in een zondige samenleving, de Here in zijn heiligheid en heerlijkheid zou hebben gezien, sprak Jesaja zijn angst uit: "Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is, - en mijn ogen hebben de Koning, de HERE der heerscharen gezien" (Jesaja 6:5). Waarop een van de serafs zijn lippen met een gloeiende kool van het altaar aanraakte, zeggende: "Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt; nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend." In antwoord op Gods vraag:
"Wie zal Ik zenden en wie zal voor Ons gaan?" zei Jesaja: "Hier ben ik, zend mij."

Jesaja heeft niet alleen de serafs gezien maar ook hun stem gehoord. Ze riepen elkaar toe met de woorden: "Heilig, heilig, heilig is de HERE der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol." Het feit al dat zelfs Gods verbondsvolk zo onrein was, laat zien dat de serafs het niet over de tegenwoordige toestand op aarde hadden. Enige tijd later heeft Jesaja trouwens gezegd: "De aarde is ontwijd door haar bewoners, omdat zij de wetten hebben overtreden, de inzetting ontdoken, het eeuwig verbond verbroken" (Jesaja 24:5). Sinds de tijd toen de zonde door Adams zonde de wereld binnengekomen was, kon niet gezegd worden dat de aarde vol was van Gods heerlijkheid. Wat de serafs doen is de uiteindelijke voltooiing van Gods scheppingsdoel in zijn aanwezigheid steeds bezingen. Want zoals we in deze studie herhaaldelijk hebben gezien, is God van plan door Christus de ganse aarde te vervullen met zijn heerlijkheid. Dit roepingsvisioen is dan tevens een profetie van de tijd wanneer Christus op de troon van de wereld plaats zal nemen om een Godvererende samenleving op aarde te brengen. Dit verklaart waarom Johannes zei dat Jesaja de heerlijkheid van Christus had gezien (Johannes 12:41).

Jesaja's eerste boodschap

Het eerste hoofdstuk van het boek Jesaja dateert uit de tijd van Hizkia, enkele tientallen jaren later dan het sterfjaar van Uzzia. De eerste boodschap die Jesaja na zijn roeping aan zijn volk bracht, is te lezen in de hoofdstukken 2-4. Dit gedeelte heeft dus zijn oorspronkelijke inleiding: "Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amoz, aanschouwd heeft over Juda en Jeruzalem."

Jesaja had Gods hoge en verheven troon in de hemel gezien. Hij begint deze boodschap met de verkondiging - een aanhaling van wat zijn tijdgenoot Micha had gezegd (Micha 4:1 e.v.) - van de komst van Gods verheven troon te Jeruzalem. "En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des HERE vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen."


De dag des Heren

De hierop volgende beschrijving van Gods Koninkrijk op aarde komt overeen met Davids psalmgebed om de komst van zijn beloofde Zoon en ook Jesaja's voorzegging van de Messias en zijn vrederijk, passages die in deze studie reeds vermeld zijn en waar ook de vervulling van de aarde met Gods heerlijkheid wordt voorzegd. "Alle volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God Jacobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem. En Hij zal richten tussen volk en volk en rechtspreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen, geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren" (Jesaja 2:2-4).

Met de vervulling van deze profetie komt ook Gods voorzegging aangaande zijn Knecht in volledige vervulling: "Zie, mijn knecht zal voorspoedig zijn, hij zal verhoogd, ja, ten hoogste verheven zijn" (Jesaja 52: 13). Christus' plaatsnemen op zijn hoge en verheven troon te Jeruzalem heeft als gevolg de vernedering van hoogmoedige mensen. Bij de voortzetting van zijn profetie spreekt Jesaja in zijn eerste rede van de dag des HEREN:

"Want er is een dag van de HERE der heerscharen tegen al wat hoogmoedig is en trots en tegen al wat zich verheft, opdat het vernederd worde" (Jesaja 2:12). Alles wat in het land omhoog rijst is voor de profeet suggestief van menselijke hoogmoed en arrogantie: "de trotse en hoge ceders van de Libanon en alle eiken van Basan, alle trotse bergen en alle hoge heuvels, elke hoge toren en elke steile muur". Alles moet geslecht worden. "Dan wordt de verwatenheid der mensen neergebogen en de trots der mannen vernederd, en de HERE alleen is te dien dage verheven."

Evenals Jesaja van zijn zonde gereinigd moest worden, alvorens de taak van profeet op zich te nemen, zullen de toekomstige aardbewoners gereinigd moeten worden. "Te dien dage zal wat de HERE doet uitspruiten tot sieraad en heerlijkheid zijn, en de vrucht des lands tot glorie en luister voor de ontkomenen van Israël. En het zal geschieden, dat wie overgebleven is in Sion, overgelaten in Jeruzalem, heilig zal heten."

Evenals er boven de tabernakel een wolk was waaruit men 's nachts het stralende licht van Gods heerlijkheid kon zien, zal er boven de hoge en verheven zetel van Gods troon op aarde en boven de samenkomsten die daar geregeld gehouden zullen worden, de wolk van Gods heerlijkheid te zien zijn als teken van Gods Zijn nabijheid. - 

Met de Bijbel in de hand Jrg 41 okt 2005

Lees ook
De Knecht des Heren #2 Gods zwaard en pijl
De Knecht des Heren #3 De Gewillige leerling
De Knecht des Heren #4 De Verlosser
De Knecht des Heren #5 De Gezalfde gezant

Sunday 15 February 2009

Wereld waarheen? #3 De Wortelscheut van David

De wereld waarheen



3. DE WORTELSCHEUTVAN DAVID
DE profeet Jesaja zag eens Gods koningschap in Israël door de lijn van David als een omgehakte boom. Want de tijd zou komen wanneer God tegen Zedekia zou zeggen: "En gij onheilige, goddeloze vorst van Israël, wiens dag komt ten tijde van de eindafrekening, zo zegt de Here HERE: Neem weg die tulband! Zet af die kroon!" (Ezechiël 21 :25-26).
Een treurig beeld was dit, en toch niet helemaal zonder hoop voor de toekomst. Job had eens het contrast gesteld tussen de dood van een mens en het omhakken van een boom. "Want voor een boom blijft er nog hoop; wordt die omgehouwen, hij loopt weer uit, en zijn nieuwe scheuten blijven niet achterwege. Wanneer zijn wortel in de aarde veroudert en zijn tronk in de grond afsterft, dan bot hij weer uit, zodra hij water ruikt, en schiet twijgen als een jonge plant" (Job 14:7-9).
En dat is wat er met de omgehakte boom van Gods koningschap in Israël zou gebeuren. "Er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï [de vader van David] en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. En op hem zal de Geest des HEREN rusten (Jesaja 1: 11).
Het koninklijke vorstenhuis van David zou dus niet uitgeroeid worden. Al is de boom zo laag mogelijk omgehakt, er blijven wortels in de grond en daaruit zal een stronk te voorschijn komen. Het feit dat de boom vrucht zal dragen geeft te kennen dat die nieuwe scheut sterk zal groeien en uitdijen.
Dit is de derde in een reeks profetieën in dit zogenaamde 'boek van Immanuël' (Jesaja 7-12) die de komst van de grote Zoon van David voorzegt. De eerste had uitgezien naar zijn geboorte uit een maagd in Israël (Jesaja 7: 14). De tweede voorzag de vreugde die zijn komst aan zijn volk zou brengen, want groot zou de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk (Jesaja 9:5-6). Deze derde profetie geeft eerst een beschrijving van zijn karakter en van zijn heerschappij en vertelt vervolgens de zegeningen die uit zijn rechtvaardige heerschappij zullen voortvloeien.
In zijn profetieën later in dit boek van de Knecht des Heren vertelt Jesaja herhaaldelijk dat God zijn Geest aan Hem zal schenken. Dit is ook hier gezegd van de Messias: "op hem zal de Geest des HEREN rusten" (Jesaja I 1:2). Bij zijn doop heeft Jezus de kracht van de Geest Gods zonder mate ontvangen, om Hem uit te rusten als Profeet en Geneesheer.
In deze profetie is de Geest Gods meer dan bovennatuurlijke kracht om als profeet te kunnen spreken en wonderen te verrichten. De Geest is de bron van zijn edel karakter. Toen de engel Gabriël Maria vertelde dat zij, zonder gemeenschap met een man te hebben gekend, de moeder van de Messias van Israël zou worden, vroeg ze met gelovige bewondering hoe dat zou kunnen geschieden. De verklaring van Gabriël maakte een ondoorgrondelijk wonder bekend: "De heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden" (Lucas 1 :35).
In Jezus' wonderbaarlijke geboorte uit de Heilige Geest ligt de bron van zijn edele karakter dat Jesaja vervolgens beschrijft in drie paren van eigenschappen.
De Geest van de Here in de Mess­as zal er een van wijsheid en verstand zijn. Wijsheid betekent hier meer dan intelligentie: zij is het vermogen een situatie te taxeren, de rechte beslissing te nemen en te doen wat recht is. Verstand heeft betrekking op een goed inzicht en vooral in het karakter van anderen. Er staat van Jezus geschreven: "dat het voor Hem niet nodig was, dat iemand van de mens getuigde, want Hij wist zelf, wat in de mens was" (Johannes 2).
In de tweede plaats zou de Messias een geest van raad en sterkte hebben. Als Koning zou Hij wijsheid nodig hebben om goede raad te geven en een zegenrijk beleid in zijn Vrederijk in te voeren. Deze wijsheid gaat gepaard met de nodige kracht om zijn besluiten uit te voeren tot het welzijn van zijn onderdanen.
In de derde plaats zou de Messias uitgerust worden met de geest van "kennis en vreze des HEREN". Kennis van God in de Bijbel is vooral de ervaringskennis van een levende relatie met Hem. In deze zin zei Jezus in gebed:
"Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God" (Johannes 17:3). Deze kennis bezat Jezus als geen ander: "Niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren" (Mattheus 12:27). In deze kennisrelatie met God neemt eerbied voor Hem de eerste plaats in: "De vreze des HEREN is het begin der kennis" (Spreuken 1:7). De grote verering voor de Vader, die Jezus tijdens zijn aardse leven voortdurend liet zien, zal kenmerkend zijn ook voor zijn heerschappij en zal aanleiding geven tot ontzag voor God overal in zijn Rijk.
De koning in Israël was tevens de oppermachtige rechter, maar zijn oordeel was afhankelijk van wat de getuigen in een zaak hem vertelden. Maar de Messias zal niet steunen op wat anderen hebben gehoord en gezien. Hij zal de gave hebben van alwetendheid en zal in staat zijn een billijk oordeel te vormen. Het zijn vooral de armen en onaanzienlijken in zijn Rijk, die maar al te vaak in het verleden uitgebuit werden, die hiervan het meest voordeel zullen hebben. "Hij zal niet richten naar hetgeen zijn ogen zien, noch rechtspreken naar hetgeen zijn oren horen; want hij zal de geringen in gerechtigheid richten en over de ootmoedigen des lands in billijkheid rechtspreken" (v.3-4).
De bewoners van het wereldomvattende Rijk van de Messias zullen bestaan uit mensen van allerlei slag. Vooral aan het begin zullen velen de nieuwe levenswijze die zij moeten aanleren moeilijk accepteren en sommigen zullen rebelleren. Psalm 2 voorziet een algehele opstand tegen de Koning bij de oprichting van zijn Rijk. "Waarom woelen de volken en zinnen de natiën op ijdelheid? De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen de HERE en zijn gezalfde: Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen."
Terugblikkend op de kracht van Gods woord bij de schepping zei de psalmist: "Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er" (Psalm 33:9). Zo zal het ook zijn in het Rijk van de Messias: spreken is voldoende om alle verzet ten einde te brengen en rebellerenden van de aarde te verwijderen. "Hij zal de aarde slaan met de roede zijns monds en met de adem zijner lippen de goddeloze doden" (v. 4). Dit is de verklaring van wat de apostel Johannes zag in een visioen van de verhoogde Here: "uit zijn mond kwam een tweesnijdend zwaard" (Openbaring 1: 16). Hetzelfde symbool komt ook in een later gezicht in dit boek Openbaring voor, waar Johannes de Koning ziet uitgaan in de boze wereld van de eindtijd om alles tot onderdanigheid aan Gods wil te brengen: "En uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de heidenen te slaan" (Openbaring 19: 15).
Jezus vertelde eens een gelijkenis van een man van hoge geboorte die naar een ver land ging om de koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen. Bij zijn terugkomst geeft hij aan zijn slaven het loon dat zij tijdens zijn afwezigheid hebben verdiend. Waarop volgt: "Doch die vijanden van mij, die niet wilden, dat ik over hen koning werd, brengt hen hier en slacht ze voor mijn ogen" (Lucas 19:27).
Het gevolg van zijn rechtvaardige heerschappij zal vrede zijn voor iedereen. Jesaja beschrijft de idyllische toestand met beeldtaal: "Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuwen het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden". Dieren beelden in de symboliek van de Bijbel soms menselijke machten af, die op agressieve wijze andere dieren aanvallen. Op deze wijze schildert de profeet een toestand van vrede overal.
Het zegenrijke resultaat van deze heerschappij beschrijft de profeet met woorden die ons doen denken aan wat werd gezegd toen het volk Israël terug naar Egypte wilde gaan, en waarmee David zijn profetisch gebed om de komst van zijn Zoon, de Messias, afrondt: "Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis des HEREN, zoals de wateren de bodem der zee bedekken."
In zijn brief aan de Romeinen zegt Paulus dat Christus is gekomen "om de beloften, aan de vaderen gedaan, te bevestigen" (Romeinen 15:8). Deze bevestiging bestaat niet slechts uit de herhaling daarvan in Christus' evangelie maar betekent dat Hij ze ook gestand doet en ten uitvoer brengt. De apostel heeft hierbij zijn oog op Jesaja's belofte van de wortel scheut uit de koningschapsboom van David: "Komen zal de wortel van Isaï, en Hij, die opstaat, om over de heidenen te regeren; op Hem zullen de heidenen hopen" (v. 12). Met deze verzekering sluit Jezus zijn laatste boodschap: "Ik ben de wortel en het geslacht van David" (Openbaring 22: 16).-

Met de Bijbel in de hand 

++

Vindt ook:


Een plaats voor een vreemdeling en een vluchteling
Een Groots Geschenk om te herinneren
Een man die de geschiedenis van het mensdom veranderde
Het begin van Jezus #2 Aller Begin
Het begin van Jezus #3 Voorgaande Tijden
Het begin van Jezus #6 Beloften van innerlijke zegeningen
Het begin van Jezus #7 Een Nieuwe Adam, zoon van Abraham
Het begin van Jezus #8 Beloofde Gezalfde zoon van God
Het begin van Jezus #13 Een te komen mens
Jezus van Nazareth #2 De zoon van Maria
Jezus van Nazareth #3 De Zoon van God
Jezus van Nazareth #4 Die geen zonde gedaan heeft
Jezus van Nazareth #5 Zijn Unieke persoonlijkheid
Jezus van Nazareth #6 Zijn unieke macht
Jezus van Nazareth #7 Zijn Leven van gebed
De Knecht des Heren #1 De Bevrijder
De Knecht des Heren #2 Gods zwaard en pijl
De Knecht des Heren #3 De Gewillige leerling
De Knecht des Heren #4 De Verlosser
De Knecht des Heren #5 De Gezalfde gezant
Dienaar van zijn Vader
De Leidsman van geloof
Zalving van Christus als profetische repetitie van de begrafenisrituelen
Zoenoffer
Niemand heeft zulk een grote liefde als hij die zij leven gaf voor zijn vrienden
Jezus moest sterven
Achtergelaten aan een paal tot in de dood
Waarom vast houden aan het kruisbeeld
Kruisen en Iconen stukslaan
Zweeds theoloog vindt in historische geschriften dat Jezus niet aan een kruis stierf
Een Messias om te Sterven
Jezus drie dagen in de hel
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #2 Te Doen
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #3 Zoals Jezus
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #5 Verblijven in Christus
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #6 Samenhoren
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #7 Adverteren
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #8 Omgang met Leerstellingen
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #9 Omgang met anderen
Christus kennen is zin geven aan het leven
Niet gebonden door labels maar vrij in Christus
Ongelovige Thomassen, Jezus en zijn God
Hermeneutiek om uit te dragen #8 Tegenspraak
Filippenzen 1 – 2

Saturday 14 February 2009

Wereld waarheen? #2 Gebed om de komst van de koning


Wereld waarheen?
2. GEBED OM DE KOMST VAN DE KONING

VELE jaren zijn voorbijgegaan sinds David, na zeven jaar regering in de stad Hebron, gevestigd werd in Jeruzalem als koning over geheel Israël. Intussen heeft hij de aloude vijand, de Filistijnen, verslagen en andere omringende rijken veroverd. Eindelijk heeft het volk rust van zijn vijanden en daarmee is de tijd van vervulling gekomen van een belofte lang geleden door Mozes gegeven.
 "Wanneer de HERE u rust geeft van al uw vijanden aan alle kanten en gij veilig woont - dan zult gij naar de plaats, die de HERE, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te doen wonen, alles brengen, wat Ik u gebied" (Deuteronomium. 12: 10-11).
 Die plaats die God voor ogen had, blijkt nu Jeruzalem te zijn. David wil zo graag dat de offers waarover Mozes sprak daarheen gebracht zullen worden en wel tot een heiligdom veel beter dan de oude tabernakel die nog steeds in gebruik is. Hij heeft de ark des verbonds van een andere plaats naar Jeruzalem gebracht en vraagt nu de Here of hij een huis voor Hem mag bouwen.

Gods antwoord is dat Hij van plan is uit Davids afstammelingen een koningshuis te bouwen. Nooit zal het volk een koning hebben die niet uit zijn lijn voortgekomen is. Bovendien zal uit zijn afstammelingen een zeer bijzondere Koning geboren worden, de zoon van David dus, maar tegelijk ook de Zoon van God. "Ik zal Hem tot Vader zijn en Hij zal Mij tot Zoon zijn". Deze belofte is in het Nieuwe Testament in exclusieve zin op Christus toegepast (Hebreeën 1).

In zijn zogenaamde "laatste woorden" ziet David uit naar zijn komst:
"Een rechtvaardige heerser over de mensen, een heerser in de vreze Gods" (2 Samuel 23:3). Dat doet hij ook in Psalm 72, in het slot waarvan wordt gezegd: "De gebeden van David, de zoon van Isaï, zijn ten einde."
Petrus zei van David op de Pinksterdag:
 "Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had een uit de vrucht van zijn lendenen op zijn troon te doen zitten, heeft hij in de toekomst gezien en gesproken van de opstanding van de Christus" (Handelingen der apostelen 2:30-31).
 Dat was in Psalm 16. In Psalm 72 daarentegen ziet en voorzegt hij als profeet het koningschap van zijn Zoon. De psalm is ten dele een profetische voorzegging maar ook een gebed. Evenals bijvoorbeeld het gebed: "Uw koninkrijk kome, uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde" gefundeerd is op Gods beloften.

Als Koning en Rechter heeft de Koning Gods zegen nodig voor de uitoefening van zijn verheven taak. Vandaar het verzoek: "0 God, verleen de koning uw recht, en uw gerechtigheid de zoon des konings ... Mogen voor het volk de bergen vrede dragen, ook de heuvelen in gerechtigheid" (1­3). Bergen en heuvelen, zo karakteristiek voor het landschap van Israël, stellen op dichterlijke wijze het land en zijn bevolking voor, die onder het rechtvaardige bestuur van de Koning zullen bloeien. Het zijn vooral de hulpbehoevenden die daardoor gezegend zullen worden: "Hij redde de armen, maar verbrijzele de verdrukker" (vA).

In tegenstelling tot David en zijn opvolgers verbreidt het Rijk van deze rechtvaardige Koning zich over alle landen op aarde:
 "Hij heerse van zee tot zee, van de rivier tot de einden der aarde" (v.8).
 In plaats van het geweld dat alle menselijke rijken kenmerkt zullen zijn onderdanen vrede en welvaart kennen.
 "Van druk en van geweld zal Hij hun leven bevrijden, hun bloed zal kostbaar zijn in zijn oog" (12-14).
Er volgt een bede dat de aarde vruchtbaar zal worden. David ziet met de ogen van een profeet hoe korenvelden in het land zich uitstrekken tot boven op de bergen en ruisen als ceders op de hoogte van de Libanon (v. 16).

De geschiedenis kent voorbeelden van koningen die gedurende hun regeringen een zegen voor hun onderdanen waren, maar hun dood leidde weer onheil in. Deze Koning daarentegen leeft tot in eeuwigheid.
 "Zijn naam zij voor altoos, zolang de zon er is, bloeie zijn naam. Mogen alle volken elkander daarmee zegenen, Hem gelukkig prijzen" (v.17).
 Uitziende naar de komst en heerschappij van deze Zoon van David bij uitnemendheid zei Jesaja enkele eeuwen later:
 "Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest, met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid" (Jesaja 9:6).

De psalm eindigt met lof aan de Here die in zijn goedheid zal zorgen dat, wanneer de tijd er rijp voor is, deze profetie in vervulling zal gaan en dit gebed zal worden verhoord.
 "Geloofd zij de HERE, de God van Israël, die alleen wonderen doet. En geloofd zij zijn heerlijke naam voor eeuwig, en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde. Amen, ja, amen."
Dit vooruitzicht op de tijd wanneer de aarde vol zal zijn van de heerlijkheid van de Here, verheldert Gods woorden bij de terugkeer van de twaalf verspieders. Zo gedemoraliseerd was het volk dat het Mozes en Aäron wilde doden en een andere leider aanstellen om ze langs de weg die zij gekomen waren naar Egypte terug te leiden. Bij die gelegenheid liet het volk zien hoe ongeschikt het was voor zijn roeping als een heilig volk en een koninkrijk van priesters. Desondanks zou Gods eeuwige heilsdoel met de aarde in vervuIling gaan:
 "Zo waar Ik leef en de heerlijkheid des HEREN de ganse aarde vervullen zal" (Numerieken 14:21).
In deze psalm leren wij hoe die genadige intentie in vervulling zal gaan. De gehele samenleving op aarde zal komen onder het bestuur en de zorg van de Zoon die God uit de lijn van David zou verwekken. God zal verheerlijkt worden door de gezindheid van een rechtvaardige en vreedzame samenleving. Deze psalm raakt hiermee de kern van het evangelie van Gods Koninkrijk dat Jezus eens verkondigde. Ondanks al het kwaad dat haar geschiedenis zo ontluisterd heeft, is de wereld op weg naar een prachtige bestemming. 
"Kom, Here, Zoon van David!"


Met de Bijbel in de hand

+++

Friday 13 February 2009

Wereld waarheen #1 Terug naar Egypte

 Wereld waarheen
I. TERUG NAAR EGYPTE


DE twaalf verspieders van het beloofde land zijn terug en brengen verslag uit voor een vergadering van het gehele volk. Hun onderneming was het gevolg van een verzoek aan Mozes, waarover de Here zijn goedkeuring had uitgesproken. Elke stam zou één verspieder leveren als zijn vertegenwoordiger. Zij kregen van Mozes te horen wat hun opdracht was: "ziet hoe het land is, en of het volk dat erin woont, sterk is of zwak, klein of talrijk; en of het land, waarin het woont, goed is of slecht, hoe de steden zijn, waarin het woont, of het in legerplaatsen woont dan wel in vestingen, en of het land vet is of schraal, of er bomen staan of niet. Weest moedig en neemt van de vrucht des lands mede" (Numerieken 13: 18-20). Er schuilt achter Mozes' aansporing moedig te zijn misschien een onrustig voorgevoel van hoe dit avontuur zal aflopen. 



De verspieders gingen de grens over aan het zuiden en gedurende veertig dagen trokken zij het land door tot in het noorden, zonder aangevallen te worden. Het was zomer, zodat zij de vruchten aan de bomen konden zien, de wijngaarden en de akkers waar de graanoogsten reeds gemaaid waren. Zij hadden vanaf een veilige afstand de steden gezien, goed beschermd tegen vijanden door hoge, omringende stenen muren. Op de terugweg droegen zij op een draagstok een grote druiventros, tezamen met granaatappelen en vijgen.

De volksvergadering was een emotionele aangelegenheid. Het leek een lange tijd sinds het volk vertrokken was uit Egypte, lang genoeg om de narigheid van zijn slaafstoestand daar te vergeten en alleen het goede te herinneren. Hoe aangenaam was het leven toen in vergelijking met dit steeds ploeteren door de onherbergzame woestijn. Als de verspieders de druiventros en andere vruchten omhoog houden gaat er door de massa een golf van vreugde. Hun verslag en het zichtbare bewijs van de vruchtbaarheid van het land beantwoordt aan Gods belofte in Egypte, het volk "uit de macht der Egyptenaren te redden en te voeren naar een goed en wijd land, een land vloeiende met melk en honig" (Exodus 3:8). Wat zal het fijn zijn dit land eindelijk in bezit te nemen!

Maar de verspieders hebben meer te vertellen. Het land is reeds in het bezit van machtige volken die binnen de sterke muren van hun steden wonen. Bovendien zijn er daar de reusachtige Anakieten: "wij waren als sprinkhanen in onze eigen ogen en ook in hun ogen." Als de Israëlieten dit horen dan verandert hun stemming in teleurstelling en angst. Tevergeefs trachten twee van de verspieders, Caleb en Jozua, het volk moed in te spreken. Hun poging ontlokt van de andere tien de bewering dat zelfs als het volk erin zou slagen in het land te gaan wonen, zij daar niet veilig zouden zijn. "Het land verslindt zijn inwoners", d.w.z. is omringd en bewoond door woeste stammen die elkaar bevechten over het bezit daarvan.

Er volgt een nacht van totale ontmoediging. Sinds het vertrek uit Egypte waren er gelegenheden van grote ontevredenheid en opstand geweest, maar nooit zo erg als deze. De hele onderneming wordt nu beschouwd als een zinloze mislukking. Als Jozua en Kaleb trachten het volk te bemoedigen lopen ze gevaar gestenigd te worden. Men wil een nieuw hoofd aanstellen om de plaats van Mozes in te nemen. Onder zijn leiding moet het volk zich omkeren en langs de weg vanwaar ze gekomen zijn terug naar Egypte gaan.

Het verschijnen van Gods heerlijkheid in de tabernakel is een waarschuwing voor het gebruik van geweld. Het hele volk dreigt door de Here uitgeroeid te worden. Mozes doet een beroep op de Here, die bij de verkondiging van zijn naam gezegd had dat Hij lankmoedig en groot van goedertierenheid was, om zijn naam waar te maken door de zonde van het volk te vergeven.

Gods intentie zal zegevieren
Gods antwoord op het pleiten van Mozes luidt: "Op uw bede schenk Ik vergeving. Evenwel, zo waar Ik leef en de heerlijkheid des HEREN de ganse aarde vervullen zal: Geen van de mannen die mijn heerlijkheid hebben gezien ... zal het land zien" (Numerieken. 14:20- 22). Het volk dat God geroepen had om een koninkrijk van priesters te zijn, een bron van kennis en zegen voor andere volken, faalt, maar Gods grote scheppingsdoel komt daardoor niet in gevaar.

Sommige vertalingen luiden: "Zo waar Ik leef, zal de ganse aarde vol zijn van de heerlijkheid des HEREN." In dit geval is Gods eeuwige bestaan de waarborg van het realiseren van zijn intentie. Ook recentere vertalingen verzwakken de betekenis niet. Gods eeuwige bestaan en zijn scheppingsdoel staan hierdoor naast elkaar als de twee fundamentele principes van geloof. Het naast elkaar plaatsen van deze twee feiten, als de grondbeginselen waarop de heilsboodschap is gefundeerd, geeft sterk aan hoe belangrijk in Gods ogen de toekomst van de aarde is.

Het scheppingsverhaal gaat uit van de toestand van onze planeet in het begin. "De aarde nu was woest en ledig (tohu), en duisternis lag op de vloed" (Genesis 1 :2). Ondanks de roekeloosheid van mensen, die hun taak, te zorgen voor Gods schone aarde, hebben verwaarloosd, zal zij tot die toestand nooit terugkeren. "Want zo zegt de HERE, die de hemelen geschapen heeft - Hij is God - die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een baaierd (tohu) heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd" (Jesaja 45: 18).

Wat voor samenleving er bij de voltooiing van Gods plan op aarde zal zijn is het onderwerp van andere openbaringen door zijn profeten. _


 

Met de Bijbel in de hand